Brainscape's Knowledge GenomeTM


Top Flashcards (Certified)
All Flashcards

Duo Dutch > Places > Flashcards

Places Flashcards

(82 cards)

Start Studying
1
Q

The cities are in the Netherlands

A

De steden liggen in Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Our daughter works in a restaurant

A

Onze dochter werkt in een restaurant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

I am sorry, but the hotel is full

A

Het spijt me, me, maar het hotel is vol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

The Netherlands has many beaches

A

Nederland heeft veel stranden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sometimes we eat in a restaurant

A

Soms eten we in een restaurant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

The restaurant and the house are near the beach

A

Het restaurant en het huis zijn bij het strand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

The trees are around the house

A

De bomen staan om het huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

The village has only one street

A

Het dorp heeft maar èèn straat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

I like new places

A

Ik hou van leuke plekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

That is the last station

A

Dat is het laatste station

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

We are going to the center

A

Wij gaan naar het centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Which sites

A

Welke locaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

He is not at home

A

Hij is niet thuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

The towns are not small

A

De plaatsen zijn niet klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Where is the town

A

Waar is de plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Yes she is at home

A

Ja zij is thuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Where is the bar

A

Waar is de bar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

We are going to a restaurant in the square

A

Wij gaan naar een restaurant op het plein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

The water in the harbor is not clean

A

Het water in de haven is niet schoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

The estate is mine

A

Het landgoed is van mij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

I am looking for the bank

A

Ik zoek een bank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Where is the library

A

Waar is de bibliotheek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

My house is on a large property

A

Mijn huis staat op een groot landgoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

My son eats anywhere

A

Mijn zoon eet overal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
The man is working on the farm
De man werkt op de boerderij
26
Do you see my glasses anywhere
Zien jullie mijn dril ergens
27
The ground is red
De grond is rood
28
The windmill is old
De windmolen is oud
29
I see ducks everywhere
Ik zie overal eenden
30
It is a big windmill
Het is een grote windmolen
31
She is at the farm
Zij is op de boerderij
32
The prison is small
De gevangenis is klein
33
Are you going outside
Gaan jullie naar buiten
34
The children play in the neighbourhood
De kinderen spelen in de buurt
35
It is warm outside
Binnen is het warm
36
My neighborhood is on the route to his house
Mijn buurt ligt op de route naar zijn huis
37
It is cold outside
Het is koud buiten
38
Even though it is not cold, she wears a coat
Hoewel het niet koud is, draagt zij een jas
39
Is he standing in front of or behind the station
Staat hij voor of achter het station
40
He is in the hotel
Hij is in het hotel
41
I love the cities in Belgium
Ik houd van de steden in België
42
Yes she is at home
Ja zij is thuis
43
The port is small
De haven is klein
44
My daughters are playing in the square
Mijn dochters spelen op het plein
45
They are big cities
Het zijn grote steden
46
The buildings are in the city
De gebouwen staan in de stad
47
We take the short route
Wij nemen de korte route
48
There is a park around the hotel
Om hotel ligt een park
49
I like nice places
Ik hou van leuke plekken
50
Which village
Welke dorp
51
She works at the bank
Zij werkt bij de bank
52
My house does not have a library
Mijn huis heeft geen bibliotheek
53
I see ducks everywhere
Ik zie overal eenden
54
The cats sleep everywhere
De katten slapen overal
55
The location is somewhere in Amsterdam
De locatie is ergens in Amsterdam
56
The farm has cows and horses
De boerderij heeft koeien en paarden
57
The ground is brown
De grond is bruin
58
Which neighohood
Welke buurt
59
Everybody goes inside
Iedereen gaat naar binnen
60
The prison is outside the city
De gevangenis staat buiten de stad
61
You go to the airport
Jij gaat naar het vliegveld
62
He is in prison
Hij zit in de gevangenis
63
Now we are outside
Nu zijn we buiten
64
My car is around the corner
Mijn auto staat om de hoek
65
Why are you wearing a coat indoors
Waarom draag je binnen een jas
66
That building is a hotel
Dat gebouw is een hotel
67
Is Amsterdam a nice city
Is Amsterdam een leuke stad
68
There is a beach around the hotel
Om het hotel ligt een strand
69
The address
Het adres
70
I do not know the route
Ik ken de route niet
71
I live on the third street
Ik woon in de derde straat
72
I do not know if he is home
Ik weet niet of hij thuis
73
It is the city centre
Het is het centrum van de stad
74
Inside or outside
Binnen of buiten
75
The animal plays on the ground
Het dieren speelt op de grond
76
My neighborhood is on the route to his house
Mijn buurt light od de route naar zijn huis
77
To the airport please
Naar het vliegveld alsjeblieft
78
I am at the airport
Ik ben op het vliegveld
79
We are now outside
Nu zijn we buiten
80
You go to the airport
Jij gaat naar het vliegveld
81
Where is the airport
Waar is het vliegveld
82
To which station is he biking
Naar welk station fietst hij

Duo Dutch (40 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions