Powerpoints stof Flashcards

Issuemanagement blok 1.3 (56 cards)

1
Q

Issue

A

Een issue is een brandende kwestie
met voor- en tegenstanders die
wacht op beslechting en die via de
media onderwerp van gesprek
wordt bij brede publieksgroepen
(Körver en Helmann, 2014).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Publieke opinie

A

Openbare meningsvorming, omplex samenspel tussen media, deskundigen, opinieleiders, politiek en burgers dat uiteindelijk tot een dominante maatschappelijke opvatting leidt.
PO is niet hetzelfde als gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Publieke opinie door de jaren heen

A

Vroeger in kleine kring: verjaardagen, op het werk, enz.
Info via massamedia als TV, radio, krant
Nu: social media iedereen kan continu input leveren (waar of onwaar)
* Politici
* Opinieleiders (Sander Schimmelpenninck, influencers)
* Wetenschappers
* Ervaringsdeskundigen
* Journalisten
Iedereen draagt bij aan het debat
Discussie leidt tot dominante opvatting en kan leiden tot verandering
van wet- en regelgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Reactie organisatie

A

Aan de hand van de PO over een bepaald issue reageert de
organisatie:
* Uit verantwoordelijkheidsgevoel
* Reputatiebehoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Trend VS hype

A

Verschil is de tijdsduur: trend duurt langer en gaat geleidelijker; hype is kort heel populair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fases van een issue

A
  1. Geboorte
  2. Groei
  3. Volwassenheid
    * Er ontstaan
    maatschappelijke
    vragen en onrust
    op kleine schaal.
    * Het issue krijgt
    media-aandacht.
    De media spelen
    een belangrijke
    rol bij versnellen
    en vergroten van
    een issue.
    * Voor- en
    tegenstanders
    nemen een
    duidelijke positie
    in en online en
    offline vinden er
    discussies plaats.
  4. Issuemoeheid
    * De aandacht in de
    media en de
    belangstelling van
    het publiek
    nemen af.
  5. Vervaging
    * Er is nauwelijks
    nog (media)
    aandach
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Framing

A

Betekent letterlijk inkaderen
* Bepaalde zaken worden benadrukt en andere zaken worden weggelaten
* Frames inzetten om doelen te bereiken
* Woorden die emoties en associaties
oproepen (labeling)
* Publieke opinie naar jouw hand zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Issues

A

Volgen maatschappelijke trends
en discussies;
* Adviseren over het standpunt
van de organisatie;
* Communicatie richting
doelgroepen en stakeholders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stakeholdersanalyse

A
  • Stap 1: maak een longlist (compleet mogelijk overzicht)
  • Stap 2: Bepaal de key arena
  • Stap 3: Kennen van de arena
  • Stap 4: Visueel weergeven van de stakeholdersarena
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stakeholders

A
  • Organisaties hebben stakeholders
  • Issues hebben stakeholders
  • Belanghebbende persoon of organisatie die zowel positief als negatief
    invloed ondervindt of invloed kan uitoefenen op een organisatie (of
    issue).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Soorten
stakeholders

A
  • Algemene stakeholders
  • Politieke stakeholders
  • Financiële stakeholders
  • Media/pers is intermediair
    Bij issuemanagement gaat het om
    regelgeving en heb je meestal te maken
    met politieke stakeholders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Misie en visie

A

MISSIE
Wat doet een organisatie? Waarvoor STAAN
we? (waar zijn de dagelijkse werkzaamheden
op gericht?)

VISIE
Wat is de rol van de organisatie in de
samenleving? Waarvoor GAAN we? (Droom
over hoe de samenleving eruit ziet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Structuur

A

Familiebedrijf
Centraal hoofdkantoor
Franchise
Distributiecentra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Systemen

A

Alles wat met regels, afspraken en systemen
te maken heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sleutelvaardigheden
(Skills)

A

Waar het bedrijf goed is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Identiteit

A

IDENTITEIT
Wat een organisatie is en wat ze
uitstraalt
GEWENSTE IDENTITEIT
Wat een organisatie wil zijn
ZELFBEELD
Het beeld van medewerkers over de
organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Branded identities

A

De dochterondernemingen zijn zelfstandig in hun symboliek
en communicatie. Zij voeren een eigen (huis)stijl. Het lijkt voor buitenstaanders
alsof ze niets met het moederbedrijf te maken hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Endorsed identiteit

A

Dochterondernemingen hebben wel een eigen stijl maar de
identiteit van het moederbedrijf blijft zichtbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Monolitische identiteit

A

Het moederbedrijf en de dochterbedrijven hanteren één
naam en stijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Imago

A

Het imago is het beeld dat stakeholders
van de organisatie
Hebben (Michels, 2022).
Het gewenste imago is het beeld dat de
organisatie wenst te vestigen bij haar
publieksgroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Reputatie

A

Het imago ontstaat meer door
associaties (gevoel), de reputatie meer
door prestaties of gedrag (feiten)
Hoe win je vertrouwen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Voorlichting

A

 Mate van beïnvloeding: gering
 Hulp bij mening en besluitvorming
(belang ontvanger centraal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Public Relations

A

 Mate van beïnvloeding: stelselmatig
bevorderen van wederzijds begrip
 Public relations: relaties aangaan en
onderhouden met verschillende
stakeholders (publieken)

23
Q

Marketingcommunicatie

A

 Mate van beïnvloeding: overredende informatie
 Doel: Potentiële klanten overtuigen van een merk,
product of service

24
Reclame
 Mate van beïnvloeding: zender doet moeite om gewenst gedrag te bereiken  Doel: verkoop van producten of diensten aan potentiële klanten
25
Propoganda
 Mate van beïnvloeding: overhalen tot overname ideeën/ideologie  Overreden tot overnemen van een standpunt/idee, of bijv. overhalen tot een bepaalde actie.
26
Owned media
Media waar volledige controle op is en in eigen beheer.
27
Paid media
Zijn alle media waarbij de organisatie betaalt voor publicatieruimte
28
Earned media
Free publicity als anderen over de organisatie berichten
29
Product Placement
Het merk komt in beeld. Een voorbeeld is dat acteurs uit een soap de kleding dragen van een bepaald merk.
30
Crossmediaal
Het gaat bij communicatie om een samenspel, dus een combinatie van paid, owned en earned media. Via een crossmediale strategie lok je de doelgroep naar een ander medium.
31
Wat doet een issuemanager?
Monitoren volgen van belangrijke issues Managen organiseren en realiseren Maken van een issue profileren aan de hand van een issue
32
Managen van een issue
Managen: * Organiseren: taken en verantwoordelijkheden verdelen * Realiseren: uitvoeren van acties om op een adequate manier te kunnen reageren op een relevant issue
33
Positiekeuze
De juiste stappen nemen om een vastgesteld doel te bereiken (Körver en Hellman, 2014). Organisatie moet keuzes maken: * Wat is onze maatschappelijke positionering? Hoe staan wij in de samenleving? Waar staan we voor? Welke waarden hanteren wij? * De positionering van de organisatie ten aanzien van een specifiek issue. Wat is ons standpunt? Welke rol willen wij
34
Organisatiegedrag
Keuzes doorvertalen in: * Organisatiebeleid * Communicatiebeleid
35
Frame
Welke kant van het verhaal vertel je? Wat is je invalshoek? Alle beetjes helpen, baat het niet dan schaadt het niet.
36
Boodschap
De boodschap is een vertaling van het frame, rekening houdend met de belevingswereld van de doelgroep. Een letterlijke zin die centraal staat in je communicatie. "Alle maatregelen"
37
Factchecken
Factchecking (Nederlands: feitencontrole) is nagaan of informatie en beweringen van bijvoorbeeld politici en deskundigen correct en waarheidsgetrouw zijn.
38
Intern factchecken
Onderdeel van dagelijkse routine van journalisten. * In andere landen speciaal personeel, maar in Nederland onderdeel van groeiende takenpakket van journalist.
39
Extern factchecken
Specialisme: reeds gepubliceerde beweringen van andere nieuwsmedia en van politici, bedrijven en activisten worden gecontroleerd. * Door redacties en onafhankelijke factcheckorganisaties
40
Verifiëren van online content
Verifieer dat: De content origineel is, en niet vanaf een andere bron is geknipt en hergebruikt; De content niet digitaal bewerkt is; De tijd en plaats kloppen, door metadata te gebruiken; De tijd en plaats kloppen, door het beeld zelf te bestuderen.
41
Meta data
Als je een foto schiet wordt er allerlei metadata opgeslagen, zoals de gebruikte camera en lens, de datum waarop de foto geschoten is, de instellingen van de camera, eventuele gebruikte bewerkingssoftware, en ook (als deze functie aan staat) gegevens over de locatie.
42
Factcheckmethodes
Deskresearch bronnen vergelijken Fieldresearch contact met journalist, geciteerde en/of expert
43
Public affairs
Het beïnvloeden van besluitvormingsprocessen. Doelgroep = de overheid (gemeente, provincie of het Rijk)
44
Public Affairs strategie
1) Doel 2) Stakeholders 3) Strategische allianties vormen 4) Boodschap 5) Acties en middelen bepalen
45
Lobbyen
Kenmerken lobby: * Sprake van een poging tot beïnvloeding * Sprake van een informele setting * Activiteiten gericht op formele gezagdragers Hoe lobbyen? * Samenwerken met medestanders * Mailen, koffiedrinken, bellen enz. met politici * Politici laten zich graag informeren door lobbyisten
46
Ethiek
Issues hebben vaak te maken met ethiek. Ethiek heeft te maken met denken over en handelen naar bepaalde waarden.
47
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Bij alle activiteiten van een organisatie wordt er gezocht naar een balans tussen: People – Planet – Profit Tegenwoordig wordt dit verwacht van organisaties.
48
Crisis
Crisis = Acuut probleem dat kan leiden tot ernstige reputatieschade en een gevaar kan vormen voor de continuïteit van de organisatie.
49
Acuut probleem
Een acuut probleem vraagt om snel handelen - Breng in kaart wat de omvang en impact is van de crisis op de organisatie en de samenleving; - Reageren is essentieel ook al is de info nog niet compleet (kernboodschap); - Empathie tonen met eventuele slachtoffers (en ondersteuning bieden).
50
Negatieve reactie publiek
Wanneer reageert het publiek negatief op een organisatie? - Als de crisis voorkomen had kunnen worden; - Als de organisatie geen verantwoordelijkheid neemt; - Als er geen duidelijkheid over de genomen acties is; - Als de genomen beslissingen als onhandig of oneerlijk worden beschouwd; - Als de organisatie weinig empathie toont en weinig aandacht heeft voor de emoties van de betrokkenen
51
Crisismanagement
Crisismanagement: * Scenario’s opstellen * Wie is de woordvoerder? * Wie zijn lid van crisisteam? * Adressenlijst intern betrokkenen en de pers
52
Crisiscommunicatie:
Crisiscommunicatie: * Via welke media bereiken we de doelgroep(en)? * Berichtgeving monitoren * Regel een callcenter voor vragen * Mails afhandelen
53
Verhouding tot de media
Organisaties en media hebben elkaar nodig * Grootste verschil: belang * Journalisten hebben andere bronnen * Bronnen hebben altijd belangen * Woordvoerders benaderen voor wederhoor
54
Crisis framen
In een crisis telt elk woord.
55
Evaluatie
* Meteen na afloop * Enige tijd later nogmaals om crisisplan eventueel aan te passen