Probleem 1: The birds and the bees Flashcards

(83 cards)

1
Q

fertilization

A

die 23 niet-gepaarde chromosomen van de eicel voegen zich samen met de 23 niet-gepaarde chromosomen van de zaadcel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zygote

A

wanneer een eicel en zaadcel zich samenvoegen vormen ze een zygote van 46 chromosomen in 23 paren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mitose

A

duplicatie van lichaamscellen. De 46 chromosomen in de cel verdubbelen zich, en vervolgens deelt de cel zich in 2en. Zo ontstaan er 2 dochtercellen met dezelfde genetische info.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

meiose

A

vorming van ei en zaadcellen.
1. chromosomen in de cel verdubbelen zich
2. crossing over
3. de cel splitst zich
4. deze cellen splitsen zich nog een keer.
zo ontstaan er 4 dochtercellen met allemaal unieke genetische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

crossing over

A

chromosomen die naast elkaar liggen breken op meerdere punten af en wisselen segmenten uit.§

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gameet

A

ei of zaadcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

haploide cel

A

een cel waarvan er van elke chromosoom maar 1 is ipv 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

human genome

A

geheel van alle paren chromosomen en genen van de mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

chromosomen

A

draadachtige structuren bestaande uit DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

DNA

A

complexe molecule in een spiraalvorm die genetische info bevat, bestaande uit genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nucleotiden

A

bouwstenen van het dna bestaande uit de moleculen ATCG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

basenpaar

A

elk paar nucleotiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

genen

A

kleine delen van het dna die genetische informatie bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

eiwit

A

bouwstenen van cellen en regulatoren die het lichamelijk proces aansturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

genotype

A

al het genetische materiaal dat erfelijk is van een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fenotype

A

observeerbare kenmerken en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

mRNA

A

moleculen die genetische codes van DNA kopieren en in cellichamen brengen. zorgt ervoor dat de informatie van het dna wordt vervoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

DNA kopieerproces

A

de helix gaat uit elkaar en er nieuwe bouwstenen worden aan elkaar geplakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

survival of the fittest

A

de jongen die zich het best kunnen aanpassen aan de omgeving zullen overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

evolutionary psychology

A

benadrukt het belang van survival of the fittest bij het vormen van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dominant gen

A

gen die overheersend zal zijn en altijd invloed zal uitoefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

recessive gen

A

recessive genen kunnen alleen invloed uitoefenen wanneer zijn met een ander recessive gen in een paar zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

homozygoot

A

2 dominante of 2 recessive genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

heterozygoot

A

1 dominante en 1 recessive gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
codominance
sommige eigenschappen worden gevormd door 2 dominante genen die allebei deels aanwezig zijn.
26
sex-linked genes
eigenschappen die beïnvloed worden door sekse chromosomen
27
polygenic inheritance
eigenschappen die worden beïnvloed door heel veel verschillende paren genen.
28
intermediair
als beide genen dominant zijn en er een tussenweg wordt gevonden
29
genomic imprinting
allelen zijn gemarkeerd zodat 1 van het paar sowieso wordt geaciveerd.
30
mutaties
plotselinge maar permanente veranderingen in een segment van het dna
31
x-linked inheritance
als het recessive gen op de x-chromosoom wordt gedragen zijn mannen vatbaarder voor deze aandoening
32
gene-gene interaction
studie die zich focust op interactie tussen verschillende genen bij de vorming van eigenschappen en gedrag
33
behaviour genetics
studie waarin onderzoek wordt gedaan naar de invloed van genetische en omgevingsfactoren op individuele verschillen
34
conceptie
wanneer een zaadcel samensmelt met de eicel in de eileider tijden het proces van bevruchting
35
germinal period
0 - 2 weken
36
implantatie
vastraken van de zygote aan de baarmoederwand
37
blastocyst
groep van cellen die een holle met vloeistof gevulde bal vormen
38
embryonic disk
innerlijke massa van vellen die uiteindelijk een embryo vormen
39
trophoblast
buiten laag van cellen die uiteindelijk voeding voor et embryo zal bieden
40
embryonic period
3 - 8 weken
41
endodern
binneste laag van cellen | spijsvertering luchtwegen alvleesklier nieren
42
mesodern
middelste laag cellen | botten spieren bloedsomloop uitscheidingsstelsel
43
ectodern
buitenste laag van cellen | brein zenuwen zintuigen en huid
44
vruchtwater
temperatuur regelen en schokvrij
45
dooierzak
produceert bloedcellen tot de ontwikkelde lever milt en beenmerg volgroeid genoeg zijn om deze functie over te nemen
46
chorion
een beschermend membraan wat kleine bloedvaten bevat die zich hechten aan die baarmoederwand waardoor de placenta begint te ontwikkelen
47
navelstreng
verbind de baby met de placenta
48
placenta
weefsel waarin bloedvaten van de moeder en baby met elkaar verweven en zo voeding zuurstof etc wordt overgegeven
49
organogenesis
het proces waarbij de organen worden gevormd in de eerste 2 maanden van de prenetale ontwikkeling
50
cephaocaudal
ontwikkeling van hoofd naar beneden
51
proximal-distal
ontwikkeling van centrum naar buiten
52
fetal period
2 - 9 maanden
53
age of viability
vanaf 22 weken heeft de baby de kans om buiten de baarmoeder te overleven met goede zorg
54
teratogen
elke factor die mogelijk een geboorteafwijking kan veroorzaken op een negatieve invloed heeft op cognitieve en gedragsuitkomsten.
55
teratology
studie die de oorzaken van geboorteafwijkingen onderzoekt
56
behavioral teratology
wanneer het brein de cognitieve en gedragsuitkomsten beïnvloed
57
anti-depressiva
schade hart
58
veel asprine
schade brein
59
cafeine
miskraam
60
FASD
cluster van abnormaalheden of problemen die veroorzaakt worden doordat de moeder drinkt tijdens de zwangerschap.
61
cleft lip disorder
verticale groeven in de bovenlip
62
cleft palat
het niet kunnen sluiten van de mond
63
marijuana
lage intelligentie
64
herione
ontwenningsverschijnselen
65
syphilis
miskraam of complicaties geboorte
66
genitale herpes
blindheid / breinschade
67
diabetes
afwijkingen / diabetes
68
rubella
geen schade moeder wel schade kind
69
toxaplasmose
miskraam
70
stress moeder
adhd gedragsproblemen
71
congenital defects
afwijkingen aan een kind die al vanaf de geboorte aanwezig zijn maar niet op te sporen
72
autosomes
22 paar chromosomen die gelijk zijn voor mannen en vrouwen
73
germline mutatie
mutatie in gameten
74
somatische mutatie
mutatie van een lichaamscel
75
down syndrome
1/800 | een extra 21e chromosoom
76
klinefelter syndorme
1/750 mannen | een extra x chromosoom
77
fragile x syndroom
afwijkingen die worden veroorzaakt door afwijkingen in het x chromosoom
78
turner syndrome
1/2500 vrouwen | missen van 1 x chromosoom
79
supermale
1/1000 mannen | extra y chromosoom
80
superfemale
1, 2 of 3 extra x chromosomen
81
PKU
genetische afwijking waarbij iemand phenylalanine niet goed kan afbreken
82
sickle cell anemia
rode bloedcellen kunnen nauwelijks zuurstof opnemen en sterven snel
83
huntingtons disease
genetische ziekte waarvan de symptomen vaak pas laat zichtbaar worden