Probleem 6: And now the moral(ity) of the story Flashcards

(46 cards)

1
Q

morele ontwikkeling

A

veranderingen in gedachten, gevoelens en gedrag betreffende standaarden van goed of fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

intrapersoonlijke dimensie

A

de activiteiten van een persoon wanneer hij of zij niet betrokken is in sociale interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

interpersoonlijke dimensie

A

gaat over sociale interactie en bemiddelt conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

empathie

A

reageren op de gevoelens van een ander met een emotionele reactie die lijkt op het gevoel van de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

moral identity

A

iemand heeft een morele identiteit wanneer morele begrippen en verplichtingen centraal staan in het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

moral character

A

het hebben van sterke morele overtuigingen het het kunnen overkomen van obstakels en afleidingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

moral exemplars

A

mensen die een voorbeeldig leven hebben geleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

moral redeneren

A

het proces van het maken van beslissingen over goed of fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

love withdrawal

A

een opvoedtechniek waarbij de ouder liefde of aandacht onthoud van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

power assertion

A

een opvoedtechniek waarbij de ouder pogingen doet om controle te krijgen over het kind of de middelen van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

induction

A

een opvoedtechniek waarbij de ouder uitlegt hoe de acties van het kind anderen zullen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

proactieve strategieën

A

het proactief wegnemen van potentieel wangedrag bij kinderen voordat het heeft plaatsgevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hidden curriculum

A

morele sfeer aanwezig op school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

character education

A

een directe onderwijsbenadering waarbij student een basis moreel idee wordt aangeleerd om te voorkomen dat ze immoreel gedrag gaan laten zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

values clarification

A

mensen helpen met het duidelijk maken van waar ze voor leven en wat het werken waard is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cognitive moral education

A

het idee dat studenten zelf bepaalde morele ideeen krijgen wanneer zij moreel verder ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

service learning

A

een vorm van onderwijs die de sociale verantwoordelijkheid promoot via diensten aan de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

integrative approach

A

combinatie van moreel reflecteren en rechtvaardigheid en het ontwikkelen van moreel karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

premorele fase piaget

A

kinderen hebben weinig respect voor vastgestelde regels en maken vooral hun eigen regels

20
Q

heteronomous morality piaget

A

kinderen zien gerechtigheid en regels als onveranderbaar

21
Q

immanent justive

A

als een regel wordt gebroken zal er sowieso straf worden uitgedeeld

22
Q

autonomous morality piaget

A

kinderen worden bewust dat regels en wetten door mensen worden gemaakt

23
Q

Level 1: Preconventional reasoning

A

standaarden van het kind over goed en fout worden overgenomen van ouders

24
Q

Stage 1 (onder de 9): punishment and obedience orientation

A

moreel redeneren is gebonden aan straffen

25
Stage 2 (vroege adolscentie): individualism, instrumental purpose and exchange
kinderen streven hun eigen belangen na en laten anderen dit ook doen
26
Stage 3 (adolescentie 15/16): Mutual interpersonal expectations, relationships and interpersonal conformity
Het gaat vooral om de standaarden van de groep waar iemand bij hoort.
27
Level 2: Conventional reasoning
kinderen houden bepaalde standaarden aan
28
Stage 4: Social systems morality
morel redeneren is gebaseerd op de sociale orde, wetten en plichten.
29
Level 3: Postconventional reasoning
moraliteit wordt meer intern
30
Stage 5: social contract or utility rights
kind vind waarden rechten en principes belangrijker dan wetten
31
Stage 6: universal ethical principles:
kind heeft een morele standaard ontwikkeld gebaseerd op mensenrechten
32
justice perspective
focust zich op de rechten van het individu
33
care perspective
focust zich op de relatie en bezorgdheid voor anderen
34
interrater reliability
verschillende mensen beoordeelde een aantal reacties en kohlberg onderzocht in hoeverre deze overeenkwamen
35
cognitieve dissonantie
term voor spanning die ontstaat wanneer iemand een ander perspectief als jij heeft, dat perspectief neem je dan langzaam over
36
invariant sequence
de volgorde van de fases staan vast en er worden geen fases overgeslagen
37
hierarchic intergration
wanneer mensen naar een volgende fase gaan verliezen ze de ideeen uit de eerdere fases niet, maar integreren deze in de nieuwe bredere gedachtegang
38
kohlberg blatt methode
kinderen krijgen een verhaal te horen en worden zo gestimuleerd om na te denken over morele problemen.
39
just community approach
een groep leerlingen wordt gesimuleerd om zichzelf te zien als een kleine samenleving en moet morele problemen in deze samenleving oplossen.
40
morele competentie
het vermogen om moreel gedrag te vertonen
41
morele prestatie
het gedrag dat je laat zien in verschillende situaties
42
sociall conventional reasoning
conventionele regels die zijn bereikt door een sociale consensus met als doel het gedrag in het sociale systeem te controleren
43
moral reasoning
etische problemen en morele regels
44
role taking
een situatie kunnen bekijken vanuit het perspectief van een ander persoon
45
hedonistic reasoning
het kind houdt zich bezig met de gevolgen voor zichzelf en neemt geen morele belangen in beschouwing.
46
Needs-oriented reasoning
het kind is bezorgd om de gevoelens en staat van een ander.