Probleem 4: The sun is tired Flashcards

(57 cards)

1
Q

cognitie

A

activiteit van het weten en processen van hoe kennis is verkregen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cognitieve ontwikkeling

A

veranderingen die optreden in het mentale vermogen van kinderen in de loop van hun leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

genetic epistemology

A

experimentele studie over de bron van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cognitive equilibrium

A

het bereiken van balans en harmonie tussen je eigen denkprocessen en je ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

equilibrium

A

kinderen veranderen niet veel, ze assimileren meer dan accomoderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

disequilibrium

A

kinderen ervaren cognitieve veranderingen, ze moeten hun schema’s accomoderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

schema

A

acties of mentale representaties die kennis organiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

operations

A

schema’s gebaseerd op interne mentale activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

organisation

A

het interne proces waarin kinderen bestaande schema’s met elkaar combineren en veranderen in meer complexe schema;s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

adaption

A

het aanpassen aan de eisen van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

assimilatie

A

kinderen proberen de kennis die ze al hebben toe te passen op nieuwe situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

accomodatie

A

kinderen moeten bestaande strategieen, kennis en schema’s aanpassen en nieuwe schema’s aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

invariant developmental sequence

A

kinderen doorlopen de fases allemaal in dezelfde vaste volgorde, er kunnen geen fases worden overgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

universal

A

de fases zijn toepasbaar op alle kinderen over de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

habbit

A

een schema gebaseerd op een reflex dat los staat van een stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

analogical problem solving

A

een oplossingsstrategie van 1 probleem ook op andere problemen toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

a-not-b error

A

wanneer een object wordt verplaats van a naar b in het zicht van het kind, zal het kind het object bij a zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

trail and error exploration

A

kinderen beginnen te experimenteren met nieuwe manieren om hun doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

displaced reference

A

realisatie dat woorden dingen die niet fysiek aanwezig zijn kunnen symboliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

deferred imitation

A

kind doet een actie na een tijdje nadat het de actie heeft waargenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

neo-nativisme

A

het idee dat kinderen met cognitieve kennis worden geboren en dat er weinig tijd en ervaringen nodig zijn om dit te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

dual representation

A

besef dat een object zowel een symbolische betekenis kan hebben als een op zichzelf staand object kan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

animistic thinking

A

het toekennen van leven aan levenloze objecten

24
Q

conservation

A

erkenning dat eigenschappen van een voorwerp niet veranderen wanneer het voorwerp verandert op een oppervlakkige manier

25
decentration
vermogen rekening te houden met meerdere aspecten van de situatie
26
reversibility
het vermogen om een actie mentaal ongedaan te maken
27
belief-desire reasoning
het idee dat ons gedrag en dat van anderen is gebaseerd op wat we weten en wat we willen
28
flase-belief test
test of kind de conclusie kan trekken dat een ander persoon niet over dezelfde kennis beschikt als hij
29
mental seriation
vaardigheid om mentaal items op een kwantificeerbare manier te ordenen
30
transitivity
begrip tussen de relaties tussen elementen in een serie
31
horizonal decalage
gelijksoortige vaardigheden komen niet op dezelfde tijd binnen deze ontwikkelingsfase
32
hypothetico-deductive reasoning
kinderen zijn niet gebonden aan de realiteit en kunnen hypotheses opstellen
33
propositional tought
het vermogen van adolescenten om de logica van verbale uitspraken te evalueren zonder te verwijzen naar werkelijke omstandigheden
34
inductive reasoning
het type denken waarbij hypothese worden gesteld en deze worden getest in experimenten
35
imaginary audience
tieners denken vaak dat mensen in hun omgeving zichzelf zoveel bezighouden met hun gedrag en gevoelens als dat zij dat doen
36
personal fable
tieners ontwikkelen een bepaald idee over hun eigen belang
37
mediators
psychologische en symbolische systemen van een cultuur die gebruikt kunnen worden om de cognitie uit te breiden
38
ontogenetic ontwikkeling
ontwikkeling van een individu tijdens zijn of haar leven
39
microgenetic ontwikkeling
veranderingen die optreden in een relatief korte periode
40
phylogenetic ontwikkeling
veranderingen in de evolutie
41
sociohistorical ontwikkeling
veranderingen van iemands cultuur, normen en waarden
42
elementary mental functions
deze functies zijn biologisch en ontstaan vanzelf
43
higher mental functions
elemantary mental functions veranderen door ontwikkeling
44
scaffolding
leraar past ondersteuning aan aan de leerbehoefte van het kind
45
reciprocal instruction
leraar helpt de leerling door de leerling te ondersteunen
46
community of learners
kinderen werken samen aan een langdurig klas project en de leraar ondersteund ze
47
intersubjectivity
het proces waarbij twee personen met verschillend begrip over een taak eindigen met hetzelfde begrip
48
cultural tools
elke cultuur heeft verschillende symbolische en materialistische tools die de cognitieve ontwikkeling stimuleren
49
egocentric speech
praatjes die op niemand gericht zijn en waarbij het kind op zichzelf gefocust is.
50
private speech
zelfgestuurde monoloog waarmee het kind zichzelf instrueert in het oplossen van problemen.
51
inner speech
interne monoloog die het functioneren van de intelligentie begeleid
52
guided participation
volwassenen stimuleren vaak de ontwikkeling van kinderen, ook in alledaagse situaties
53
intent community participation
kinderen willen vaak deelnemen aan authentieke culturele activiteiten onder begeleiding van meer ervaren culturele leden
54
assisted discovery
leraren begeleiden het leren van het kind met uitleg en demonstraties gebaseerd op de ZOPD van het kind.
55
peer collaboration
kinderen moeten vaak in groepen werken zodat de capabelere kinderen de minder capabelere kinderen kunnen helpen
56
reciprocal teaching
een leraar vormt met een paar kinderen een groep en ze nemen om de beurt de leiding in de dialoog
57
cooperative learning
kleine groepjes werken samen naar hetzelfde doel