Probleem 3: Can't get you out of my head Flashcards

1
Q

Galton-Crovitz cue-word-techniek

A

Manier om de vorm van geheugenfunctie over de hele levensduur te onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Autobiografische retentiefunctie

A

De verdeling van het aantal herinneringen uit elke periode van het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 fenomenen bij de autobiografische retentiefunctie

A

Childhood amnesia

Reminiscence bump

Forgetting curve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Childhood amnesia

A

Er zijn maar weinig herinneringen die mensen hebben van hun jongere jaren en zelfs geen herinneringen voor de leeftijd van drie jaar. Wanneer het geheugenverlies van de kindertijd wordt opgeheven, komt het autobiografisch geheugen aan bod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verklaringen voor childhood amnesia

A

Hersenontwikkeling
De nog niet volwassenheid van de babyhersenen. Neurologische structuren zijn nog niet volledig ontwikkeld. Hierom worden herinneringen in deze tijd wellicht niet gemaakt. Er is bewijs voor deze verklaring vanuit patiënten met hersenschade.

Ontwikkeling van taal
Kinderen beginnen zich gebeurtenissen te herinneringen van hun leven zodra ze in staat zijn om deze ook te kunnen beschrijven en uitspreken. Kinderen maken de grootste stappen in het ontwikkelen van taal tussen de leeftijd van 2 en 4 jaar en deze komt overeen met de leeftijd dat kinderen hun autobiografische geheugen gaan ontwikkelen.

Ontwikkeling van een cognitieve zelf
Het autobiografisch geheugen is kennis van jezelf en je eerdere ervaringen. Het is hierom logisch dat kinderen dit geheugen pas ontwikkelen wanneer ze een gevoel hebben van zichzelf als onafhankelijke individuen. In westerse culturen is de nadruk op de eigen identiteit (autonomie) groter en in Oosterse culturen is de nadruk op de groepsidentiteit groter, hierom zouden mensen uit Westerse culturen andere vroege herinneringen moeten hebben dan mensen uit Oosterse culturen.

Sociaal cognitieve ontwikkeling
De opkomst van het autobiografisch geheugen is ongetwijfeld een complexe interactie tussen de eerder genoemde drie aspecten. Het autobiografisch geheugen ontwikkelt zich langzaam ontstaat niet plotseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zegt Nelson over taal en de ontwikkeling van herinneringen bij kinderen?

A

Nelson benoemt taal de kritische factor in de ontwikkeling van geheugen en zegt hierover dat het begint met ontwikkelen als ouder beginnen met praten over herinneren tegen hun kinderen. Er valt een onderscheid te maken in gender hierin.

In een gesprek met meisjes hebben ouders sneller de neiging om een elaboratieve stijl aan te nemen. Bij het praten met jongens hebben ouders sneller de neiging om een pragmatische stijl aan te nemen. De stijl van het vertellen van de herinneren heeft invloed op de kwaliteit van het ophalen van de jeugdherinnering, hierom hebben meisjes vaak een beter autobiografisch geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Elaboratieve stijl

A

Lange en gedetailleerde discussies over gebeurtenissen uit het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pragmatische stijl

A

Meer beknopte en minder gedetailleerde discussies over herinneringen uit het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Maternale elaboration repetition ratio

A

De mate waarin de moeder eerder uitgebreid dan herhaaldelijk sprak over gebeurtenissen en de leeftijd van de vroegste herinnering. Wanneer een moeder eerder op uitgebreide dan herhaaldelijke wijze praat tegen haar kinderen zullen ze zich eerder dingen herinneren van toen ze jong waren dan andere kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cruciale factoren bij de ontwikkeling van het autobiografisch geheugen

A

Geheugencapaciteiten
Vanaf 2 jaar zijn de hersenen van kinderen voldoende ontwikkeld om zich dingen te kunnen herinneren.

Taal
Peuters ontwikkelen een begrip van verhalen en praten over herinneringen met volwassen en dit is cruciaal om zelf herinneringen op te kunnen bouwen.

Bewustzijn van het verleden
Vanaf 4 jaar zijn kinderen zich bewust over het verleden.

Know-recollect paradigm
Wanneer kinderen 5 jaar zijn, wordt de meerderheid van de herinneringen ophaalbaar, ik weet nog hoe dit was, en de overige herinneren zijn puur feitelijk, in dit jaar is dit gebeurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Reminiscence bump

A

Mensen onthouden een onevenredig groot aantal herinneringen voor gebeurtenissen die plaatsvinden tussen de leeftijd van 10 en 30 jaar. Dit komt onder andere, omdat veel gebeurtenissen die plaatsvinden tussen deze leeftijden mijlpalen zijn. Ze zijn opvallend en belangrijk en hierom worden ze beter onthouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklaringen reminiscence bump

A

Belang en onderscheiden vermogen
Het kan zijn dat de geheugenmechanismen het ophalen van gebeurtenissen uit de vroege volwassenheid bevorderen vanwege onderscheidend vermogen en het belang van deze herinneringen.

Identiteitsvorming
De periode van de adolescentie tot aan de vroege volwassenheid is een kritieke periode in de vorming van een eigen identiteit. Gebeurtenissen die zich hierin voordoen, zijn erg definiërend, worden vaker verteld en worden hierdoor opgenomen in iemand zijn levensverhaal.

Neurologische ontwikkeling
Aangezien cognitieve vermogens en hersenfuncties op hun hoogtepunt zijn in de vroege volwassenheid, worden ervaringen in deze periode het beste opgeslagen van allemaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Forgetting curve

A

Voor ouderen is er standaard een vergeetcurve voor informatie van de laatste twintig jaar. De meeste informatie die door oudere volwassenen wordt onthouden komt voort uit gebeurtenissen die onlangs hebben plaatsgevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Self memory system model

A

Conway en Pleydell-Pearce hebben een theorie opgesteld waarin ze stellen dat we een zelfgeheugensysteem hebben met twee hoofdcomponenten ->

Autobiografisch geheugen kennisbank
Dit bevat persoonlijke informatie op drie niveaus van specificiteit ->

Levenslange periodes
Dit zijn over het algemeen aanzienlijke perioden die zijn gedefinieerd door belangrijke doorgaande situaties.
VB: Met iemand trouwen en samenwonen.

Algemene evenementen
Dit zijn herhaaldelijke evenementen en enkele evenementen. Deze zijn vaak aan elkaar verbonden en aan levenslange periodes.
VB: Op vakantie gaan met je partner, maar ook elke week naar de voetbalclub gaan.

Evenement-specifieke kennis
Dit zijn herinneringen die bestaan uit beelden, gevoelens en details die gerelateerd zijn aan de algemene evenementen.

De werkende zelf
Dit gaat over het zelf, wat een persoon kan worden in de toekomst en de huidige staat en doelen. Autobiografische herinneringen zijn voornamelijk evenementen van succes of mislukking van doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat stelt de self memory system model over coherentie en correspondentie?

A

Zij stelden ook dat we willen dat onze autobiografische herinneringen coherent zijn -> in consistentie met onze huidige doelen en overtuigingen. Hiernaast willen we ook dat ze correspondentie verkondigen -> nauwkeurigheid. Wel vinden we coherentie uiteindelijk belangrijker dan correspondentie, hierdoor zijn autobiografische herinneringen niet altijd nauwkeurig meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Self memory system model heeft twee vormen van ophalen

A

Generatief ophalen (inspannend)
Een trage en moeizame vorm van ophalen. Het werkende zelf en de doelen van het individu zijn hier meer bij betrokken.

Direct ophalen (spontaan)
Een snelle en spontane vorm van ophalen. De herinneringen die hierbij worden opgehaald zijn specifieker, minder belangrijk en minder relevant dan bij generatief ophalen.

17
Q

Conway’s kennisstructuur

A

Volgens Conway zijn de kennisstructuren in het autobiografisch geheugen onderverdeeld twee systemen , namelijk het conceptuele zelf em episodische herinneringen.

Het levensverhaal staat hierbij bovenaan en thema’s zoals werk en relaties zijn toegevoegd. Onderzoek bij patiënten met retrograde amnesie ondersteunt het idee dat er verschillende soorten autobiografische kennis bestaan. Deze patiënten hebben vaak namelijk moeite met het oproepen van episodische herinneringen, maar hun vermogen om algemene gebeurtenissen en levensperiode op te roepen is minder aangetast. Ook kunnen meerdere patiënten met hersenbeschadiging zich nog herinneren wat voor soort persoonlijkheid ze hebben, maar hebben ze geen episodische herinneringen meer. Hiermee kan worden gesteld dat het autobiografisch geheugen en het werkende zelf sterk met elkaar verbonden zijn.

18
Q

Wolke maakte onderscheid tussen twee type persoonlijkheid

A

Agentic
Persoonlijkheidstype met een nadruk op onafhankelijkheid, prestatie en persoonlijke kracht.

Communal
Persoonlijkheidstype met een nadruk op onderlinge afhankelijkheid en gelijkenissen met anderen.

19
Q

Conway’s kennisstructuur beperkingen

A

Het ophalen van autobiografische herinneringen omvat verschillende hersengebieden en processen en het model is hierin niet al omvattend;

Er is nog weinig informatie over hoe het werkende zelf in combinatie werkt met het autobiografisch geheugen voor het terugroepen van specifieke herinneringen

Autobiografische herinneringen variëren in de mate waarin ze episodische informatie en semantische informatie bevatten, dit komt niet aan bod in het model

20
Q

Cognitieve neurowetenschap

A

De prefrontale cortex speelt een belangrijke rol bij het ophalen van autobiografische herinneringen. Het zijn vaak persoonlijk belangrijke gebeurtenissen en hierom worden ze geassocieerd met emotie. De amygdala is sterk geassocieerd met emotie en wordt geactiveerd tijdens het ophalen van deze herinneringen.

21
Q

Vier hersennetwerken die zijn betrokken bij autobiografische herinneringen

A

Fronto-pariëtaal netwerk
Dit netwerk is betrokken bij de constructie van autobiografische herinneringen en wordt geassocieerd met adaptieve controleprocessen en (waarschijnlijk) verbaal ophalen.

Cinguloperculum netwerk
Dit netwerk is betrokken bij de constructie van autobiografische herinneringen en wordt geassocieerd met doelonderhoud.

Mediale prefrontale cortex
Dit netwerk is betrokken bij de constructie en daaropvolgende uitwerkingen van autobiografische herinneringen en het is betrokken bij zelfreferentiële verwerking.

Mediale temporale kwab netwerk
Dit netwerk is betrokken bij de constructie en daaropvolgende uitwerking van autobiografische herinneringen en het wordt geassocieerd met declaratief geheugen

22
Q

Depressie en geheugen

A

Individuen met een depressie vertonen minder autobiografische geheugenspecificiteit, ze produceren te algemene herinneringen, in vergelijking met niet depressie individuen.

Personen met te algemene herinneringen lopen het risico om een depressie te ontwikkelen en een verhoogde specificiteit van herinneringen bij depressieve individuen voorspelt het herstel van een depressie.

Het is nog onduidelijk welke processen er precies betrokken zijn bij het ontwikkelen van te algemene herinneringen. Een cognitieve vermijdingsstrategie speelt vermoedelijk een rol. Depressieve individuen vermijden mogelijk het ophalen van specifieke negatieve herinneringen, omdat deze geassocieerd zijn met intense negatieve emoties.

23
Q

Retrogade amnesie

A

Dit is een vorm van geheugenverlies waarbij er een probleem is met toegang verkrijgen tot gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Geheugenverlies aan gebeurtenissen die optraden voorafgaand aan de hersenbeschadiging en dan voornamelijk gebeurtenissen die vlak voor de beschadiging hebben plaatsgevonden.

24
Q

Ribot’s law

A

Oudere herinneringen worden vaak beter onthouden dan minder oude herinneringen

25
Q

Het autobiografisch geheugen interview

A

Manier om retrogade amnesia te meten, bevat vragen die het persoonlijke semantische geheugen aansporen. Er kan ook gekeken worden of een patiënt zich nog muziek hits, tv-shows, nieuws evenementen uit bepaalde tijdsperiodes kan herinneren.

26
Q

Anterogade amnesie

A

Dit is een vorm van geheugenverlies waarbij er een probleem is bij het coderen, opslaan of ophalen van informatie die kan worden gebruikt in de toekomst. Er is een verlies in het vermogen om herinneringen te vormen voor gebeurtenissen die plaatsvinden na de hersenbeschadiging. Bij deze vorm van geheugenverlies is er een dissociatie tussen expliciet en impliciet geheugen.

Om dit type geheugenverlies te testen kan je patiënten een test laten maken waarbij ze woorden moeten ophalen, hierop scoren zij zeer slecht. Wanneer zij woorden moeten gokken aan de hand van een vervormde versie, scoren zij net als mensen zonder deze vorm van geheugenverlies.

27
Q

Source amnesia

A

Mensen met amnesie kunnen zich wel dingen herinneren, maar hebben moeite om zich te herinneren waar en wanneer deze informatie is opgevangen

28
Q

Modaal model van geheugenverlies

A

Leren in episodisch geheugen omvat het associëren van items met hun context met behulp van een vorm van geheugenlijm. Dit sluit aan bij de hypothese die stelt dat de essentie van het episodisch geheugen is om ervaringen te verbinden (vastlijmen) aan een specifieke context. Hierdoor kunnen deze ervaringen laten weer worden opgehaald.

29
Q

Modaal model van geheugenverlies beperkingen

A

Het model is erg versimpeld en biedt geen mogelijkheid amnesie te testen

Het model verklaart niet hoe het semantische geheugen zich kan ontwikkelen bij een jong kind met een beschadigd episodisch geheugen

Aan de hand van het model zou men kunnen verwachten dat gekristalliseerde intelligentie (kennis die in het gehele leven is verzameld) niet goed functioneert door een gebrek aan episodisch geheugen, maar dit is niet waar

Het model gaat ervan uit dat terugroeping en herkenning dezelfde opslag processen betrekken, maar herkenning kan in goede staat zijn en terugroeping niet bij een individu met een gebrekkig episodisch geheugen.

30
Q

Consolidatie van geheugenspoor

A

Het concept consolidatie houdt in dat geheugensporen in eerste instantie fragiel zijn en beter bestemd tegen vergeten naarmate de tijd verstrekt. Patiënten met geheugenverlies zijn vatbaar voor de verstoring van het consolidatieproces, vooral in vroege stadia.

31
Q

Photo-taking impairment effect

A

Het maken van een foto kan ertoe leiden dat iets minder goed wordt onthouden dan wanneer het enkel wordt waargenomen

32
Q

Cognitief offloading-account

A

Stelt dat wanneer mensen foto’s maken ze op de camera vertrouwen om namens hen herinneringen te maken in plaats van dit zelf te onthouden.

33
Q

Photo-taking impairment effect onderzoek

A

Experiment 1
In het eerste experiment is de hypothese gesteld met behulp van snapchat. Foto’s die met snapchat worden gemaakt, worden namelijk niet opgeslagen voor toekomstige toegang en hierdoor lijkt het cognitief offloading-account minder geheugenverlies te voorspellen dan bij een normale camera. Echter vertoonden de deelnemers net zoveel geheugenverlies na het maken van foto’s met snapchat als met een normale camera.

Experiment 2
In het tweede experiment verwijderden deelnemers handmatig foto’s nadat zij deze hadden gemaakt. Ook hier werd een significant photo-taking-impairement effect waargenomen, ook al wisten de deelnemers dat ze de foto’s verwijderden.

34
Q

Photo-taking impairment effect conclusie

A

Uit de resultaten van de experimenten kan worden geconcludeerd dat het cognitief offloading-account het negatieve geheugeneffect van foto’s nemen niet volledig kan verklaren.

35
Q

Photo-taking impairment effect verklaringen

A

Het coderen van een gebeurtenis kan mogelijk verstoord worden door het impliciete offloading effect.

Het nemen van foto’s kan deelnemers een subjectief gevoel geven dat ze vloeiend coderen en hierdoor denken dat dat de objecten al zijn gecodeerd.

Het is mogelijk dat het maken van foto’s een verstoring veroorzaakt in de manier waarop mensen objecten bekijken en hierna coderen, zelfs na het wegleggen van de camera. De attentional-disengagement hypothese.

De onderliggende oorzaak van het photo-taking-impairement effect is nog onbekend en er is meer onderzoek nodig dit vast te stellen.

36
Q

Impliciete offloading effect

A

Mensen verwerken informatie automatisch op een manier die er vanuit gaat dat gefotografeerde informatie zal worden ontladen en later nog tot beschikking is.

37
Q

De attentional-disengagement hypothese

A

Wanneer mensen foto’s maken ontkoppelen ze van het huidige moment om zich te richten op het vastleggen van het object of de ervaring en hierdoor coderen ze het minder diep of uitgebreid dan normaal. Het nemen van foto’s tast het geheugen aan, ongeacht of deelnemers verwachten dat de foto’s worden opgeslagen.

38
Q

De Galton-Crovitz cue-woord techniek

A

Een middel om de algehele geheugenfunctie in beeld te brengen over hoe de aantal herinneringen verlopen over je hele levensduur.

39
Q
A