Probleem 7: Compute Flashcards

1
Q

Algoritme

A

Methode die altijd een oplossing voor het probleem oplevert, hoewel het proces vaak inefficiënt en onhandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Heuristische strategie

A

Wordt gebruikt om een probleem op te lossen, waarbij enkele alternatieven worden genegeerd en alleen de alternatieven waarvan de kans groot is dat ze een oplossing opleveren worden onderzocht. Terwijl algoritmen altijd een oplossing bieden, is dit bij heuristieken niet zo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Analoge benadering

A

Wanneer deze benadering wordt gebruikt voor het oplossen van problemen, wordt een oplossing voor een soortgelijk eerder probleem gebruikt om een nieuw probleem op te lossen. Analogieën worden veel gebruikt bij probleemoplossingen en creatieve doorbraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Probleem isomorfen

A

Een reeks problemen met dezelfde onderliggende structuur en oplossing, maar verschillend in oppervlakkige details. Wanneer contexten van twee problemen op elkaar lijken is de kans groot dat deelnemers een analogie zien, maar vaak hebben mensen meer de neiging om zich te focussen op de oppervlakkige kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schema-inducties

A

Mensen zijn eerder geneigd de analogiestrategie correct te gebruiken wanneer ze verschillende structureel vergelijkbare problemen proberen, voordat ze het doelprobleem aanpakken. Een schema is hierin een mentale representatie van het onderliggende principe in meerdere problemen en wanneer dit is gevormd kan het makkelijker worden toegepast door de oplosser.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Drie stappen schema-inductie

A

Opmerken
De probleemoplosser moet opmerken dat er een verband bestaat tussen de twee problemen in kwestie

Mapping
De oplossen koet in staat zijn om de belangrijkste elementen van de problemen in kaart te brengen

Schema-ontwikkeling
De probleemoplosser moet komen tot een algemeen schema dat ten grondslag ligt aan de problemen en de oplossing mogelijk maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Factoren die analogieën aanmoedigen

A

Schema-inducties

Hardop nadenken kan er ook toe leiden dat je connecties tussen problemen eerder ziet en een oplossing kan creeëren.

Een analogie lijkt ook gunstig te worden beïnvloed door actie.

Enactment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Enactment

A

Het probleem in scène zetten of in de praktijk uitvoeren, effectief is voor probleemoplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Middel-doel benadering (Mean-Ends)

A

Hierbij wordt een probleem opgedeeld in kleinere subdoelen, het bereiken van elk subdoel brengt de oplosser dichter bij het uiteindelijk doel. Onderzoek toont aan dat mensen problemen vaak indelen in kleine subdoelen. Soms vereist de juiste oplossing voor een probleem dat je even een stap terug doet, waardoor het verschil tussen de begintoestand en doeltoestand tijdelijk groter wordt. Mensen zijn hierin echter terughoudend, zelfs als de juiste oplossing een tijdelijke omweg vereist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bergbeklimmende heuristiek (Hill-Climbing)

A

Hierbij wordt een keuzepunt bereikt en wordt consequent het alternatief gekozen dat het meest rechtstreeks naar het doel lijkt te leiden. Het kan handig zijn als men niet genoeg informatie heeft over de alternatieven, omdat mensen alleen de onmiddellijke volgende stap kan zien. Het moedigt voornamelijk kortetermijnoplossingen aan en geen lange termijnoplossingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inzicht

A

Een onderscheidend begrip die helpt bij het oplossen van problemen. Een probleem wordt op een geheel nieuwe manier bekeken. Het gaat vaak om het combineren van relevante oude en nieuwe informatie om een nieuwe kijk te creeëren. Het wordt vaak geassocieerd met het oplossen van slecht gestructureerde problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Slecht gestructureerde problemen

A

We vinden het moeilijk om slecht gestructureerd problemen op te lossen, omdat er geen duidelijke direct beschikbare wegen naar een oplossing zijn. Het is lastig om de juiste mentale representaties te construeren, een plan op te stellen en stappen te maken die tot de oplossing leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inschatting van succes bij probleemoplossers

A

Wanneer probleemoplossers routinematige problemen krijgen om op te lossen, tonen ze een opmerkelijke nauwkeurigheid in hun vermogen om hun eigen succes bij het oplossen te voorspellen, voor ze proberen het werkelijk op te lossen.

Bovendien bleek uit een onderzoek dat succesvolle probleemoplossers pessimistisch waren over hun probleemoplossende vaardigheden en niet-succesvolle probleemoplossers waren optimistisch over hun vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gevoelens van warmte bij probleemoplossers

A

Deelnemers tonen een toename in hun gevoelens van warmte, naarmate ze dichter bij de juiste oplossing komen voor niet-inzichtelijke, routinematige problemen. Bij het oplossen van inzichtproblemen vertoonden deelnemers geen toenemend gevoel van warmte tot enkele ogenblikken voor de juiste oplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hersenactiviteit bij probleem oplossen

A

Delen van het denkproces zijn hetzelfde wanneer we problemen oplossen en wanneer we denken aan rust. Ook wordt aangenomen dat de rechterhersenhelft een bijzonder rol speelt bij het oplossen van problemen. Activiteit in de frontale kwabben, planningsvermogen is belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mentale sets

A

Een factor die het oplossen van problemen kan belemmeren, dit is een bestaand, mentaal model dat is betrokken om een probleem, probleemcontext of procedure op te lossen.

17
Q

Verankering

A

Een mentale set. Wanneer probleemoplossers dit hebben, fixeren ze zich op een strategie die normaal goed werkt bij het oplossen van veel problemen, maar niet bij dit specifieke probleem.

18
Q

Fixatie

A

Een mentale set. Wanneer probleemoplossers dit hebben, fixeren de zich op een bepaald gebruik van een object. Functionele vastheid -> het onvermogen om te beseffen dat iets waarvan bekend is dat het een bepaald gebruik heeft, ook gebruikt kan worden voor andere functies.

19
Q

Stereotypen

A

Een mentale set. Wanneer probleemoplossers dit hebben, is er de overtuiging dat leden van een sociale groep min of meer geneigd zijn bepaalde soorten kenmerken te hebben. Hierdoor kunnen we over generaliseren vanuit beperkte waarnemingen en wordt er aangenomen dat alle toekomstige gevallen die vergelijkbaar zijn, hetzelfde patroon zullen vertonen.

20
Q

Transfer

A

De overdracht van kennis of vaardigheden van de ene probleemsituatie naar de andere

21
Q

Negatieve transfer

A

Treedt op wanneer het oplossen van een eerder probleem het moeilijker maakt om een later probleem op te lossen.

BV: Iemand die een voorwerp succesvol op een bepaalde manier heeft gebruikt, maakt het lastiger om in te zien dat het voorwerp ook op een andere manier gebruikt kan worden.

22
Q

Positieve transfer

A

Treedt op wanneer de oplossing van een eerder probleem het gemakkelijker maakt om een nieuw probleem op te lossen.

BV: Het overbrengen van basis wiskundige vaardigheden naar complexe wiskunde problemen.

23
Q

Opzettelijke overdracht

A

Mensen hebben moeite met het opmerken van analogieën, tenzij hen expliciet wordt verteld ernaar te zoeken. Om analogieën tussen twee problemen te vinden, moet men de abstracte relaties ertussen zien. De feitelijke inhoudskenmerken van de problemen zijn niet relevant. Het is echter vaak lastig om oppervlakkige kenmerken naar de achtergrond te duwen en structurele kenmerken naar de voorgrond te brengen.

24
Q

Transparantie

A

Mensen denken analogieën te zien die niet blijken te bestaan, vanwege de overeenkomst van inhoud. Bij het maken van analogieën moeten we er zeker van zijn dat we ons concentreren op de relaties tussen twee problemen en niet enkel inhoudelijke kenmerken

25
Q

Incubatie

A

Hulpmiddel voor het oplossen van een probleem. Je zet het probleem een tijdje opzij zonder er bewust over na te denken. Je neemt een pauze van de fasen van he probleem oplossen en dit kan een manier zijn om negatieve transfer te minimaliseren. Je moet niet bewust over het probleem nadenken, het probleem wordt dan wel onbewust verwerkt.

26
Q

Neurowetenschap

A

Hulpmiddel voor het oplossen van een probleem. Planning bespaart tijd en verbeter de prestaties bij probleemoplossende taken. Deelnemers die meer vertrouwd raken met een bepaald type probleem, vertonen langere planningstijden en dit resulteert in een afname van het totaal aanzat pogingen. De frontale kwabben zijn essentieel voor plannen

27
Q

Onderzoek inhibitory control

A

Het vermogen om dominante paden van oplossingen voor een probleem te remmen, lijkt cruciaal te zijn voor het genereren van creatieve ideeën.

Het dual-proces model stelt dat er twee systemen zijn ->
Systeem 1
Dit bevat onze dominante reacties, deze kunnen worden onderdrukt door middel van inhibitory control.

Systeem 2
Dit bevat analytische reacties (BV: creativiteit), deze komen tevoorschijn als onze dominante reacties worden onderdrukt.

Het doel van de studie is om de potentiële rol van inhibitory control bij het genereren van creatieve ideeën te bepalen. Dit doen ze door twee experimenten. In het eerste experiment is onderzocht wat de invloed van inhibitory control is op creativiteit en in het tweede experiment is onderzocht wat de invloed van andere executieve functies zijn op creativiteit.  

28
Q

Resultaten experiment inhibitory control

A

Experiment 1
Uit de resultaten is gebleken dat inhibitory control belasting de creatieve mogelijkheden verminderde bij vloeibaarheid en expansie. Er waren geen significante verschillen bij flexibiliteit. De resultaten tonen en duidelijke betrokkenheid van cognitieve inhibitory control aan bij creativiteit. Ze konden echter niet bepalen of de kosten van de dual-task taak specifiek afhingen van inhibitory control of dat ze het gevolg waren van een meer algemene executieve controle kost.

Experiment 2
De belasting van het werkgeheugen had geen significant effect op het genereren van creatieve oplossingen in termen van vloeibaarheid, expansie en flexibiliteit. Er kan worden geconcludeerd dat andere executieve functies geen invloed hebben op creativiteit.

De resultaten suggereren dat niet alle executieve functies betrokken zijn bij creatief denken en dat inhibitory control een kernproces is van het genereren van creatieve ideeën. Het bevestigt het dual-proces model.