probleem 5: transfer Flashcards

1
Q

transfer

A

Transfer: als iets wat men leert in de ene situatie invloed heeft op hoe hij leert of presteert in een andere situatie.  gebruiken van eerder verkregen kennis om met nieuwe situaties om te gaan. (bevat declaratieve en procedurele kennis of combi van deze 2).
2 processen:
- Het leren van iets.
- Het later gebruiken of toepassen van wat is geleerd.

Transfer kan plaatsvinden over verschillende dimensies:
* Schoolvakken
* Tussen contexten (iets leren op school  toepassen praktijk)
* Sociale contexten (iets alleen leren  toepassen in bijzijn van andere)
* Tijdsperiodes
* Functies (iets leren op school  gebruiken vrijetijd).
* Modaliteiten (iets leren op tv  gebruiken bij school)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarom is transfer moeilijk

A

Het is moeilijk vanwege:
- Situaties zijn niet altijd gelijk, er is een overeenkomst nodig voor transfer.
 Situated learning, is deels waar. (kennis verbonden aan bepaalde situatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onderscheid tussen: positieve en negatieve transfer

A
  • Positieve transfer: leren in 1 situatie  makkelijker leren of presteren in een andere situatie. VB lezen maakt spellen makkelijker.
  • Negatieve transfer: leren in 1 situatie  hindering van iemands vermogen om te leren of presteren in een andere situatie. Nieuwe taal leren spreken  uitspraak via soort moedertaal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onderscheid tussen: verticale en laterale transfer

A
  • Verticale transfer: iemand verkrijgt nieuwe kennis of vaardigheden door te bouwen op basisinfo en procedures.  Hiërarchische opbouw; eerst 1 vaardigheid leren voordat de volgende geleerd kan worden. Vb: eerst leren + dan x.
  • Laterale transfer: kennis van het eerste onderwerp helpt, maar is niet essentieel voor het leren van het tweede onderwerp. Vb Spaans kunnen spreken, kan helpen bij Italiaans leren, maar is niet noodzakelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onderscheid tussen: near en far transfer

A

Near transfer: twee situaties of problemen die gelijk zijn in oppervlakkige kenmerken (eruit zien) als onderliggende relaties. Bv: twee wiskundeopgaven (opvervlakkigdie snelheid berekenen met behulp van 2x trein. Eerst ouder model iphone  weten hoe nieuwere model werkt. -> komt vaker voor dan far.
- Far transfer: twee verschillende situaties die gelijk zijn in de onderliggende relaties, maar niet gelijk in oppervlakkige kenmerken. Bv: wiskundeopgaven die snelheid berekenen, 1 met treinen, 1 met dieren. Iets toepassen wat je hebt geleerd in andere context.
 Zowel near en far zijn voorbeelden van specifieke transfer: Originele taak en transfer taak overlappen op bepaalde manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

onderscheid tussen: low en high-road transfer

A
  • Low-road transfer: automatische transfer (reflex) van geoefende vaardigheden. Weinig inspanning, gaat onbewust. Vb auto rijden  busje rijden.
  • High-road transfer: bewust toepassen van abstracte kennis in nieuwe situatie. Zelf connecties vinden tussen wat je hebt geleerd en hoe je dit toepast in nieuwe situatie.
     Veel bewuste inspanning.
    o Forward reaching transfer: men leert iets en past dit later toe.
    o Backward reaching transfer: stof wordt gebruikt om terug te kijken naar eerdere situatie om nieuwe situatie te begrijpen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onderscheid tussen specifieke en algemene transfer

A
  • Specifieke transfer: overlap tussen originele leertaak en transfertaak. Nederlands  Duits leren, makkelijker dan Chinees.  Komt vaker voor.
  • Algemene transfer: verschil in inhoud en structuur tussen originele taak en transfertaak. Bv: kennis over latijn zou helpen bij natuurkunde.  Vraag of dit echt bestaat.  Heel breed.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

factoren die invloed hebben op transfer

A

Factoren die invloed hebben op transfer:
* Meaningful learning: verbinden van nieuwe info aan kennis die men al heeft  zorgt eerder voor transfer dan dingen apart van elkaar leren. & gevarieerd oefenen.
* Zorgvuldig leren: hoe zorgvuldiger iets geleerd wordt, en hoe beter iemand dit onderwerp begrijpt, hoe groter de kans dat er transfer zal plaatsvinden naar een nieuwe situ.
* Gelijkenissen: hoe meer gelijkenissen twee situaties hebben, hoe eerder iets wat ik 1 situatie is geleerd, wordt toegepast in de tweede.
* Principes: bij algemene principes of regels vindt eerder transfer plaats dan bij discrete en specifieke feiten.
* Voorbeelden: het geven van gevarieerde vb en van voldoende kansen om te oefenen, zorgt voor een grotere kans op transfer.
* Tijd: de kans op transfer neemt af als de tijd tussen de originele taak en de transfertaak toeneemt (info die recent geleerd is, is makkelijker op te halen  eerder transfer).
* Culturele omgeving: transfer neemt toe als de culturele omgeving dit aanmoedigt.

  • Expliciete abstractie
     Transfer wordt beïnvloed door hoe goed iemand belangrijke aspecten uit een situatie kan begrijpen.
  • Actieve zelfmonitoring
     metacognitieve reflectie op het eigen denkproces, kan transfer van vaardigheden verbeteren (later eerder herkennen welke strategie toe te passen).
  • Arousing mindfulness
     Mindfullness is een staat van alertheid op activiteiten waarmee iemand bezig is en de omgeving  meer actief zelf-monitoren en expliciete abstractie. (sneller grotere geheel zien).
  • Gebruiken van metafoor of analogie
     Het leren van info in de vorm van een metafoor of analogie bevordert transfer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mechanismen van transfer

A
  • Abstractie: transfer zou optreden als er sprake is van identieke elementen binnen contexten (Thorndike). Als iemand via abstractie de identieke elementen uit twee verschillende situaties haalt  eerder sprake zijn van transfer.
  • Transfer by affordances: volgens dit idee is transfer niet afhankelijk van de mentale schema’s over de situaties, maar van de actie schema’s die het resultaat zijn van de actiemogelijkheden (affordances) van de leersituatie. Als een leerling herkent dat hij in een nieuwe situatie dezelfde actiemogelijkheden nodig heeft die hij ooit al heeft gebruikt  schema opnieuw toepassen.
  • High road en low road transfer
    o Low road transfer: reflexieve/automatische transfer die plaatsvindt als de transfer context lijkt op een eerdere context  automatische reactie. Gaat om oppervlakkige kenmerken van taak & ontstaan door veel oefening.
    o High road transfer: bedachtzame transfer die komt door bewuste abstractie van leercontext en het zoeken naar connecties en verbanden tussen gegevens. Vb: toepassen van schaakstrategieën in politiek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

instructional practices: verschillende modellen die transfer bevatten

A
  • PBL: principes constructivisme, zelfgestuurd, samenwerkend en contextueel leren voor. De slecht-gestructureerde problemen die in PBL gebruikt worden zorgen ervoor dat leerlingen verbanden leggen tussen theorie en praktijk. Ook leren ze hoe ze met complexe uitdagingen in echte levens om kunnen gaan. Cognitieve flexibiliteit wordt ook ontwikkeld.

ook nog: cognitieve apprenticesship, community’s of practice en game based learning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

adaptieve expertise

A

leerlingen zouden de dingen die ze leren moeten gaan toepassen om creatieve strategieën te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe transfer toepassen op school? deel 1

A
  • Studenten moeten info zinvol en grondig leren  conceptuele kennis van belang.
  • Studenten moeten op zinvolle manier probleemoplossende strategieën leren en begrijpen waarom deze toe te passen. Vb strategieën:
    o Algemene schema’s leren voor verschillende soorten problemen en studenten ermee laten oefenen.
    o Bij het voordoen van een schema, aan de student vragen om uit te leggen waarom dit een goede strategie is.
    o Bij moeilijke taken zorgen dat bepaalde onderdelen worden gekoppeld aan bestaande kennis.
    o Studenten leren om verschillende schema’s toe te passen.
  • Ontdekkende activiteiten en verklarende instructie  rol oplossen problemen.
     Presteren van info in vaste volgorde is belangrijk.
  • Studenten moeten een algemene mentale instelling hebben voor overdracht (algemene wens om wat ze leren op school toe te passen en te gebruiken).
     docenten kunnen dit bevorderen door een cultuur van overdracht te creëren: een leeromgeving waarin het toepassen van leerstop op nieuwe situaties, interdisciplinaire contexten en echte problemen de norm is. Leraren zouden bvb vaak moeten uitleggen hoe academische content kan worden toegepast in echte leven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe transfer toepassen op school? deel 2

A
  • Sommige vereiste vaardigheden moeten geoefend worden  automatisch aangeleerd.  Meer ruimte van werkgeheugen besteden aan nieuwe aspecten van probleem.
  • Oefening baart niet altijd kunst, maar het vergroot wel de kans op een succesvolle overdracht en probleemoplossing.
     concept net elke keer anders gebruiken  algemeen begrip hoe probleem aanpakken.
  • Studenten moeten ervaring hebben om zelf problemen te identificeren. Studenten kunnen er baar bij hebben om een voorsprong te krijgen bij het vinden van problemen in de klas.
  • Om negatieve aandacht te minimaliseren, moeten verschillen tussen twee ideeën worden benadrukt.  negatieve transfer verminderen ipv focus op overeenkomsten.
  • Instructie in algemene probleemoplossende vaardigheden (zowel cognitief als metacognitief) kan helpen zijn.  vergroten probleem oplossend vermogen.
  • Studenten moeten strategieën leren voor het definiëren van slecht gedefinieerde problemen, omdat de meeste problemen in de wereld slecht gedefinieerd zijn. Problemen in de klas  vaak helder = lastiger transfer.
  • De vroege pogingen van studenten om moeilijke problemen op te lossen, moet ondersteund worden.  Middelen aanbieden om werkgeheugen te ondersteunen en vragen die studenten de goede weg op sturen.
    Intelligent tutoring systems: programma’s die studenten begeleiden bij complexe problemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe transfer toepassen op school? deel 3

A
  • Probleem oplossende activiteiten in kleine groepen  bevorderen effectieve probleemoplossende strategieën. Samenwerking  stof die geleerd is toepassen op nieuwe problemen. Goed omdat:
    o Ze kunnen meer onderlinge verbanden identificeren tussen dingen die ze weten en dingen verduidelijken waarover ze in de war zijn.
    o Leerlingen kunnen beter begrijpen wat ze doen door hardop te denken.
    o Studenten kunnen een probleem mogelijk flexibeler en productiever coderen.
    o Bekwame probleemoplossers kunnen effectieve strategieën modelleren.
  • Authentieke activiteiten kunnen de kans vergroten dat leerlingen kennis, vaardigheden en probleemoplossende strategieën overdragen naar echte contexten.
     VB PGO lessen. Nadeel: te veel cognitieve belasting en alleen verbinden met specifiek probleem.
  • Digitale technologieën bieden verschillende goede platforms voor probleemoplossende taken in de echte wereld. Dergelijke interactieve games en stimulaties kunnen interesse van leerlingen wekken, vasthouden en hen helpen om wat ze op school leren toe te passen in een volwassen wereld.
  • Beoordelingen in de klas moeten metingen voor overdracht en probleemoplossing omvatten. Bij goede beoordeling taken op school wordt van leerlingen gevraagd aan te tonen dat ze in staat zijn om de leerstof in de klas toe te passen in verschillende situaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly