Psychodiagnostiek en behandeling

Question 1

Diagnose

Answer 1

Verzameling van relevante informatie om tot een conclusie te komen

Question 2

Klinische diagnose

Answer 2

Informatie om te bepalen wanneer, hoe en waarom een persoon zich abnormaal gedraagt en hoe deze persoon geholpen kan worden
- ideografisch; gelinkt aan een therapeutisch programma

Question 3

Soorten diagnositische tools

Answer 3

• Klinische interviews
• Klinsiche testen
• (Klinische) observaties
  –> Diagnostische tools moeten gestandaardiseerd worden en goede betrouwbaarheid en validiteit hebben

Question 4

Standaardisatie

Answer 4

Techniek om een gemeenschappelijke aantal stappen te volgen telkens wanneer een bepaald interview, test of observatie wordt gebruikt
- Zowel de administratie als de scoring en interpretatie moeten gestandaardiseerd worden

Question 5

Betrouwbaarheid

Answer 5

De consistentie van een diagnositshe tool
- Een goede tool zal telkens dezelfde score opleveren in dezelfde situatie
- Test-retest betrouwbaarheid en interrater betrouwbaarheid

Question 6

Test-retest betrouwbaarheid

Answer 6

Dezelfde score telkens wanneer dezelfde toets wordt gegeven aan dezelfde mensen op verschillende momenten

Question 7

Interrater betruwbaarheid

Answer 7

Verschillende beoordelaren hebben onafhanelijk van elkaar dezelfde score en interpretatie van een tool

Question 8

Validiteit

Answer 8

De accuraatheid van de resultaten van een tool
- een diagnositsche tool moet hetgeen waarvoor het dient accuraat maken
- Face validiteit, predictieve validiteit en concurrent validitieit

Question 9

Face validiteit

Question 10

Predictieve validiteit

Question 11

Concurrent validiteit

Question 12

Klinische interviews

Answer 12

• Vindt veel face-to-face plaats
• Achtergrond informatie verzameld met een bepaalde theoretische focus
• Gestructureer of ongestructureerd

Question 13

Beperkingen klinische interviews

Answer 13

• Beperkte betrouwbaarheid
• Interviewe bias en/of verkeerde oordelen
• Beperkte validiteit (of; accuraatheid)

Question 14

Klinische tests

Answer 14

Worden gebruikt om informatie in te winnen over psychologische functioneren om bredere conclusies uit te trekken

Question 15

Projectieve tests

Answer 15

Cliënten worden gevraagd om vage ambigue stimuli of open-vragen te beantwoorden; komt voornamelijk uit het psychodynamische perspectief

Question 16

Soorten projectieve tests

Answer 16

• Rorschach test
• Thematic Appreciation Test TAT
• Sentence-completion test
• Tekeningen: Psychologisch functioneren van kinderen diagnosticeren

Question 17

Voor en nadelen van Klinische interviews

Answer 17

Voordelen: Tot 1950 de vaakst gebruikte testen om persoonlijkheid te meten en nu vaak gebruikt om extra informatie te verkrijgen
Nadelen: Betrouwbaarheid en validiteit zijn niet overtuigend aangetoond en mogelijk cultuurspecifiek; bias bij minderheidsgroepen

Question 18

Persoonlijkheidstesten

Answer 18

• Dienen om brede persoonlijheidstrekken te meten
• Focus op gedragingen, gedachten en gevoelens
• Meestal gebaseerd op zelf-rapportage
• Meest gebuikre test: Minnesota Multiphasic Personality Inventory

Question 19

Voor- en nadelen persoonlijkheidstesten

Answer 19

Voordelen: Makkelijker, goedkoper en sneller om te gebruiken dan projectieve testen, objectief te scoren en gestandaardiseerd en betere validiteit en betrouwbaarheid dan projectieve testen
Nadelen: Geen hele hoge validiteit, gemeten traits kunnen niet direct onderzocht worden; zelf-rapportage en weinig ruimte voor culturele verschillen en antwoorden

Question 20

Klinische test voor specifieke domeinen

Answer 20

• Meest gebaseerd op zelf-rapportage
• focus op specifieke gebieden van functioneren (affectieve tests, sociaal skills tests en cognitieve tests)
• sterke face validity
• veel van deze testen zijn niet goed gestandaardiseerd of onderzocht voor betrouwbaarheid en validiteit

Question 21

Psychofysiologie tests

Answer 21

• meten fysiologische responsen als en indicatie voor psychologische problemen
• hartslag, bloeddruk, lichaamstemperatuur, huidgeleiding en spierspanning –> leugendetector (polygraph)

Question 22

Nadelen psychofysiologische tests

Answer 22

Vereisen dure apparaten welke moeten gekalibreerd en onderhouden worden en kunnen inaccuraat en onbetrouwebaar zijn

Question 23

Soorten psychofysiologische tests

Answer 23

• polygraphs (leugendetector): minder gebruikt en betrouwbaar tegenwoordig
• MRI’s: accurater dan polygraphs, maar wel veel variabiliteit en risico voor vals-positieven
  –> combinatie van beide

Question 24

Neurologische testen

Answer 24

• meten eht functioneren van de hersenen door direct de hersenactiviteit en structuur te meten (eeg, pet, ct, mri, fmri)
• meten hersenfuncties indirect door cognitief, perceptrueel en motorisch functioneren te meten (bender visual-motor gestalt test)

Question 25

Intelligentietesten

Answer 25

- ontworpen om indirecte intellectuele capaciteiten te meten, bestaan meestal uit een serie van testen die zowel verbale als non- verbale skills testen - intelligentiequotiënt: IQ; algemene score die de intelligentietesten relatief weergeeft ten opzicht van een referentiegroep met dezelfde leeftijd

Question 26

Voordelen intellientietesten

Answer 26

Meestal goed gestandaardiseerd op grote groepen van mensen en hele hoge betrouwbaarheid en validiteit

Question 27

Nadelen intelligentietesten

Answer 27

Prestatie kan beïnvloed worden door irrelevante factoren, test kunnen beïnvloed zijn door culturele bias in taal of de taken en minderheden kunnen minder ervaringen hebben of minder comfortabel zijn met dit soort toesten, wat de resultaten kan beïnvloeden

Question 28

Klinische observaties

Answer 28

- Naturalistische en analogue observaties - Zelf-monotoring

Question 29

Naturalistische observaties

Answer 29

Vinden plaats in alledaagse omgevingen - observaties worden gemaakt door participerende observatoren en gerapporteerd aan de clinicus - betrouwbaarheid en validiteit zijn een probleem

Question 30

Analogue observatie

Answer 30

Wanneer naturalistische observatie niet mogelijk is kan analogue observatie gebruikt worden in artificiële setting

Question 31

Zelf-monitoring

Answer 31

- mensen observeren zichzelf en houden de frequentie van hun gedragingen, gedachten en emoties bij - handig bij het meten van infrequent of heel frequent gedrag - geeft een manier om private gedachtes en percepties te observeren - mogelijke problemen met validiteit en betrouwbaarheid

Question 32

Diagnose

Answer 32

Een bepaling dat de psychologische problemen van een persoon het gevolg zijn van een specifieke stoornis - gebaseerd op een bestaand classificatie systeem

Question 33

DSM-5

Answer 33

Diagnostic en Statistic Manual - vaakst gebruikt in Europa en VS - lijst van categorieën, stoornissen en symtpoom beschrijvingen, met richtlijnen voor diagnose - clusters van symptomen (syndromen)

Question 34

ICD

Answer 34

International Classification of Disorders - ICD-10: veel gebruikt, vooral buiten de VS - verschillen en overlappingen met de DSM-5

Question 35

Categorische informatie

Answer 35

De naam van de diagnostische categorie (stoornis) op basis van de symptomen

Question 36

DImensionele informatie

Answer 36

Een rating van hoe uitgesproken de symptomen zijn en hoe disfunctioneel de cliënt is op een aantal dimensies van persoonlijk functioneren

Question 37

Kritiek op DSM-5

Answer 37

- Major depressive disorder en rouw - premenstrual dysphoric disorder categorie - zowel overmatig gebruik en verslaving van substanties vallen onder substance use disorder - gokverslaving als aparte categorie - autism spectrum disorder categorie - milde vergeetachtigheid en neurocognitieve disorder bij ouderen

Question 38

Behandeling

Answer 38

- Behandelingsplan wordt gebaseerd op de assessment en diagnose --> idiosyncratische en nomothetische informatie - andere factoren: klinische orientatie van de therapeut, huidige status van het onderzoek, status van de klinische kennis: momenteel focus op empirisch ondersteunde evidence-based behandelingen

Question 39

Succes van psychotherapie

Answer 39

- mensen die therapie krijgen worden over het algemeen beter/gezonder dan mensen die geen therapie krijgen - Verschillende therapieën lijken niet dramatisch te verschillen in hun effectiviteit - Sommige therapieën of combinaties van therapieën lijken beter te zijn voor bepaalde stoornissen dan andere