Psychotrauma Flashcards

1
Q

Wat is trauma?

A

Dit is een stressreactie (normale reactie op abnormale omstandigheid) afhankelijk van de cognitieve en emotionele waardering die aan de gebeurtenis vasthaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvan is waardering afhankelijk?

A
  • gebeurtenis-gerelateerde factoren: wat, waar, duur, hoe dichtbij
  • individuele factoren: verleden, stressregulatiesysteem
  • contextuele factoren: steun van omgeving, recht, cultuur, hulp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke type’s trauma bestaan er?

A
  • Type 1: eenmalige en acute confrontatie met PTG (ongeval)

- Type 2: herhaalde en langdurige confrontatie met PTG (seksueel misbruik)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de gradaties in stressreacties?

A

Normale stressreacties
▪ Doorgaans éénmalige, discrete PTG
▪ Herinneringen, emotionaliteit, gespannenheid, verlies realiteitszin, … ▪ Korte duur: enkele weken, nadien volledig herstel

Acute stressstoornis
▪ Doorgaans meer chronische en levensbedreigende PTG
▪ Paniekreacties, geestelijke verwarring, dissociatie, slapeloosheid,
achterdocht, …
▪ Duur: min. twee dagen en max. vier weken, treedt op binnen vier weken na
PTG

Post-traumatische Stress Stoornis (PTSS)
▪ Ontwikkelt zich op langere termijn
▪ Ongecompliceerde PTSS (infra)
▪ Comorbide PTSS: comorbiditeit met andere psychiatrische aandoeningen ▪ Complexe PTSS: langdurige en herhaalde blootstelling aan PTG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het A-criterium?

A

‘blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, of ernstige verwonding of seksueel geweld op een (of meer) van de volgende manieren’

  1. Zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
  2. Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenis(sen) terwijl deze anderen overkwam(en).
  3. Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) een naast familielid of goede vriend(in) is (zijn) overkomen. Bij een feitelijke of dreigende dood van een familielid of virend(in), moet(en de gebeurtenis(sen) gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen.
  4. Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkende details van
    de psychotraumatische gebeurtenis(sen) zoals bij hulpverleners die stoffelijke resten moeten verzamelen; politieagenten die herhaaldelijk worden geconfronteerd met de details van kindermisbruik).
    NB Criterium A4 is niet van toepassing op blootstelling via elektronische media, televisie, films of foto’s, tenzij deze blootstelling werkgerelateerd is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de fasen in PTSS?

A
  • intrusie
  • vermijding
  • negatief cognities en stemming
  • arousal en reactiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het B-criterium? (INTRUSIE)

A

Onvrijwillige, intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenis

De aanwezigheid van een (of meer) van de volgende intrusieve symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) en die zijn begonnen nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden:

  1. Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de gebeurtenis.”
    NB: Bij kinderen die ouder zijn dan 6 jaar kan er sprake zijn repetitief spel waarin thema’s of aspecten van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) tot uiting worden gebracht.
  2. Recidiverende onaangename dromen waarin de inhoud en/of het affect van de droom samenhangt met de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
    NB: Bij kinderen kan er sprake zijn van beangstigende dromen zonder herkenbare inhoud.
  3. Dissociatieve reacties (zoals flashbacks) waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof de psychotraumatische gebeurtenis(sen) opnieuw plaatsvindt(en). (Dergelijke reacties kunnen zich op een continuum bevinden, waarbij de extreemste uiting de vorm kan hebben van een volledig gebrek aan besef van de actuele omgeving). NB: Bij kinderen kan het voorkomen dat ze de psychotraumatische gebeurtenis(sen) naspelen.
  4. Intense of landurige psychische lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) symboliseren of erop lijken.
  5. Duidelijke fysiologische reacties op interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) symboliseren of erop lijken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het C-criterium? (VERMIJDING)

A

De vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens of vermijding van externe aspecten die doen denken aan de psychotraumatische gebeurtenis

Persisterende vermijding van prikkels die geassocieerd worden met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) die begon nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit één van de beide volgende kenmerken:

  1. Vermijding of pogingen tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens over, of sterk samenhangend met de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
  2. Vermijding of pogingen tot vermijding van externe aspecten die aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) herinneren (mensen, plaatsen, gesprekken, activiteiten, voorwerpen, situaties) die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen over, of sterk samenhangend met, de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de verschillende criteria?

A

Het A-criterium gaat over het trauma en B,C,D,E gaat over PTSS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het D-criterium? (NEGATIEVE COGNITIES EN STEMMING)

A

Negatieve verandering in cognities en stemming (emotie)
gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die zijn begonnen of verergerd nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken:

  1. Onvermogen om zich een belangrijk aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) te herinneren (gewoonlijk door dissociatieve amnesie en niet door andere factoren, zoals hoofdletsel, of alcohol- of drugsgebruik)
  2. Persisterende en overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf, anderen of de wereld (bijvoorbeeld “Ik ben slecht”, “ Je kunt niemand vertrouwen”, “ De wereld is door en door gevaarlijk”, “Mijn hele zenuwstelsel is voor altijd verwoest”).
  3. Persisterende, vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die ertoe leiden dat de betrokkene zichzelf of anderen er de schuld van geeft.
  4. Persisterende negatieve gemoedstoestand (bijvoorbeeld angst, afschuw, boosheid, schuldgevoelens of schaamte). 5. Duidelijk verminderde belangstelling voor, of deelname aan belangrijke activiteiten.
  5. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen.
  6. Persisterend onvermogen om positieve emoties te ervaren (zoals onvermogen om geluk, voldoening of liefdevolle gevoelens te ervaren).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het E-criterium? (AROUSAL EN REACTIVITEIT)

A

duidelijke verandering in arousal en reactiviteit (gedrag)
gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die zijn begonnen of verslechterd nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken:

  1. Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen (met weinig of geen aanleiding), gewoonlijk tot uiting komend in verbale of fysieke agressie jegens mensen of voorwerpen.
  2. Roekeloos of zelfdestructief gedrag.
  3. Hypervigilantie.
  4. Overdreven schrikreacties.
  5. Concentratieproblemen.
  6. Verstoring van de slaap (zoals moeite met in- of doorslapen of onrustige slaap).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat veroorzaakt PTSS bij kinderen?

A

Er creëert een bepaalde druk op het basisvertrouwen en –veiligheid en zorgt voor een stagnatie/verstoring van ontwikkeling

▪Afhankelijk van zorg- en steunfiguren in hun reactie en voor bekomen van hulp

▪ Geen ‘standaardreacties’, vaak meer gedragsmatige reacties: traumatisch spel, angstdromen, concentratieproblemen, slaapproblemen, zindelijkheidsproblemen, somatische klachten, aandacht zoeken, eetstoornissen, angstreacties, etc.

▪ Negatief coping-repertoire en verstoord socialisatiepatroon

▪ Vaak langdurige symptomen, in volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het algemene doel van klinische interventies

A

Reducerend symptoomfrequentie en intensiteit

  • Herbeleving en controle verkrijgen over gebeurtenissen, geassocieerde gedachten, emoties en herinneringen
  • Confrontatie, geleidelijke desensitisatie (gewenning aan triggers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de twee behandelingen?

A

Farmacotherapie (SSRI’s, Selectieve serotonine-heropname remmer) en psychotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de verschillende soorten psychotherapieën?

A

Cognitieve gedragstherapie
▪ Trauma begrijpen, perspectief veranderen
▪ Helpen angstreacties managen: angst voor herinneringen en geassocieerde prikkels hanteerbaar maken ▪ Meest onderzocht, meest evidentie voor

Narrative exposure therapy
▪ Ervaringen verwoorden, externaliseren en controleren
▪ Herhaaldelijk en steeds verdergaande confrontaties met herinneringen aan de traumatische ervaring
(imaginaire exposure)
▪ Herhaaldelijke en steeds verdergaande confrontatie met situaties die angst uitlokken (in vivo exposure)

EMDR, Eye Movement Desensitization & Reprocessing
▪ “Oogbewegingtherapie” : stimuleert snelle oogbewegingen (REM)
▪ Induceert neurobiologische mechanismen die de activatie van de niet-verwerkte herinneringen
vergemakkelijken (‘Adaptive Information Processing’ (AIP))
▪ Snelheid en de efficiëntie van de behandeling, wetenschappelijke evidentie

Non-verbale methodieken
▪ ‘een taal erbij’ : popjes
▪ dramatherapie
▪ dans- en bewegingstherapie ▪ tekentherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het orthopedagogisch perspectief op trauma?

A

Ze gaan veerkracht versterkend werken. Hierdoor krijgt de persoon opnieuw verbinding met zichzelf, met de ander en met de wereld. Het is de belangrijk om de persoon in zijn context te zien en zo preventief mogelijk te werk te gaan. De psychosociale ondersteuningsnoden moeten hierbij erkend worden en er moeten meerdere hulpbronnen bij betrokken zijn. De orthopedagoog is zich ook bewust van de machtsverhoudingen en de mogelijke machteloosheid van de cliënt.

Werken via het biomedisch-biopsychologsich model: Intrapersoonlijke biologische en psychologische factoren en
processen

▪Deficieten, pathologie, traumatologie
▪Identificatie en diagnostisering (PTSS)
▪Verlichting van stress-symptomen d.m.v. psychotherapie of psychofarmacologie

17
Q

Wat zijn de orthopedagogische kritieken op het biomedisch/ biopsychologisch model

A

Reductionistische benadering

  • Focus op trauma
  • Onderschatting complexiteit van de realiteit = integratie benadering

Individualiserende benadering

  • Focus op intrapersoonlijke factoren en processen
  • Onderschatting impact op het collectieve welzijn = systemische benadering

Universaliserende benadering
- Focus op Westerse ideeën en concepten
- Onderschatting contextspecifieke reacties en uitingsvormen stress
= cultureel-sensitieve benadering

Pathologiserende benadering
- Focus op deficit, problemen, pathologie, lijden en zwakte
- Onderschatting inspanningen, capaciteitenen hulpbronnen
= sterktegerichte benadering

18
Q

Wat zijn de 5 principes van trauma-informed care

A

Veiligheid: fysieke (omgeving) en emotionele veiligheid (inclusieve milieus en safe spaces voor uitdrukking van gevoelens)

Bewustzijn: begrip, kennis en herkenning van trauma en uitlokkende situaties

Controle: op emoties, triggers en signalen van stress, mogelijkheden creëren tot controle en motiveren tot beslissingsname

Capaciteit: sterkte van de cliënt erkenen, stimuleren en uitbouwen van ondersteunende omgeving + mogelijkheden installeren tot positieve ervaringen

Verbinding: met zichzelf, anderen, sense of belonging en vertrouwen