Regering & Staten-Generaal (2/2) Flashcards

(24 cards)

1
Q

Rijtjes

A

Regering = Koning + Ministers

Staten-Generaal = Eerste Kamer & Tweede Kamer

Parlement = Eerste Kamer & Tweede Kamer

Formele wetgever = Regering + Staten-Generaal

Kabinet = Ministers + staatssecretarissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soorten ministers

A
  • Minister-president
  • Vicepremier
  • Minister met portefeuille (van…)
  • Minister zonder portefeuille (voor…)
  • Minister van staat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aftreden staatssecretarissen

A

Wanneer een staatssecretaris aftreedt vanwege beleid of gebrek aan vertrouwen, kunnen ze gewoon vervangen worden.
Wanneer een minister aftreedt, gaan de staatssecretarissen mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De formatie

A

De zoektocht naar een kabinet dat kan rekenen op vruchtbare samenwerking met de volksvertegenwoordiging.
Waarom duurt dit heel lang? Omdat Nederland een laagdrempelig parlement heeft.
Waarom die samenwerking tussen kabinet en volksvertegenwoordiging? Vanwege de vertrouwensregel. - Vooraan het traject moet verzekerd zijn van steun, anders wordt iemand snel weggestuurd.
- Kamermeerderheid
- Regeerakkoord/program

Grootste partij initiatief in formatie, maar levert niet per se premier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vertrouwensregel

A

Minister, staatssecretaris of gehele kabinetsploeg moet aftreden wanneer deze niet langer het vertrouwen van de Tweede Kamer geniet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vertrouwen opzeggen vanuit vertrouwensregel

A
  • Motie van wantrouwen
  • Negatief vertrouwensvotum, actief zeggen geen vertrouwen te hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Motie van afkeuring

A
  • Afkeuren beleid i.p.v. persoon
  • Een motie van afkeuring veroordeelt beleid van een bewindspersoon (of van het kabinet i).
  • Afhankelijk van interpretatie
  • Niet hetzelfde als een gele kaart!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Coalitievorming

A
  • Meerderheid in TK
    o 76 zetels nodig voor meerderheid in Tweede Kamer
  • Grootste partij krijgt het initiatief

Coalitie: samenwerking van partijen met meerderheid in TK. Zij leveren ministers en staatssecretarrissen
Oppossitie: TK partijen die niet deelnemen aan de coalitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Informateurs en formateurs

A

Procesbegeleiders bij coalitievorming (worden van een kabinet)

o Informateur: inhoudelijk
o Formateur: samenstellen posities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Homogeniteit

A

“Het kabinet spreekt met 1 mond”
- art. 45 lid 3 Gw

Lastig omdat ze allemaal uit een andere partij komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Taken parlement

A

o Vertegenwoordigen volk
o Controleren regering
o Wetgeving
o Budgetrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Chambre de reflection

A

o Ze wilde kamer van reflectie zijn: kamer van heroverwering (chambre de reflexion): juridische controle in de zin van voorstellen die binnen kamen in de Tweede Kamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vrij mandaat

A
  • Art. 67 lid 3 Gw
    o De leden stemmen zonder last
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Parlementaire onschendbaarheid

A

Voor een uiting van een kamerlid binnen (!) de Kamer kan je niet vervolgd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voorzitter benoemen

A

o Oude Kamer stelt profielschets vast
o Nieuwe Kamer benoemt voorzitter (uit kandidaten) via stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Taken voorzitter:

A

 Leiden van werkzaamheden (voorzitten)
 Doen naleven van Reglement
 Vertegenwoordigen van de Kamer in rechte

17
Q

Commissie

A

Voordat het in de plenaire zaal wordt besproken, heb je per ministerie een commissie die al voorbereidend werk doet en al een keer met minister in overleg gaat en daarover vragen stelt.
- Vaste commissie
- Tijddelijke commissie

  • Bevoegdheden commissies:
    o Mondeling in overleg te treden met een minister
    o Hoorzittingen
    o Technische briefings
  • Commissies mogen niet:
    o Moties indienen
    o Stemmen over wetten
18
Q

Belangrijk in een parlementair stelsel

A

1) Vertrouwensregel
o Ongeschreven
2) Ministeriële verantwoordelijkheid
o Art. 42 Gw
3) Inlichtingenrecht
o Art. 68 Gw

19
Q

Ministeriële verantwoordelijkheid

A
  • De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk

o Ministers leggen verantwoording aan de Staten-Generaal

Handelen van: zichzelf als minister, Koning, zijn staatssecretaris, zijn ambtenaren, zijn ambtsvoorganger

20
Q

Inlichtingenplicht

A
  • Wat is het belang van de staat?
    o Probleem: wie bepaalt dat?  enkel de bewindslieden (ministers en staatssecretarrissen)

Interpellatie
Dertigleden-debat/spoeddebat

21
Q

Parlementaire enquête

A

Grootschalig onderzoek over zaken die in de soep zijn gelopen.

  • Medewerkingsplicht
  • Dwangmiddelen
22
Q

Beknopte parlementaire enquete

A

Geen schriftelijk onderzoek, wel verhoren

23
Q

Bereik art. 68 “belang van de staat”

A
  • Welke informatie moet naar de Kamer?
    o Intern beraad
    o Persoonlijke beleidsopvattingen
    o “Rutte-doctrine”?
     Zo weinig mogelijk communiceren (zwartgelakte pagina’s)
    o Stukken vaak niet of laat gedeeld
     Bijv. memo-Palmen
  • “Geen actieve herinnering aan”
24
Q

Ontslag minister-president

A
  • Rutte neemt ontslag
  • Koning neemt aanvraag in overweging, omdat er nog geen nieuw kabinet is
  • Regering ‘demissionair’
  • Kamer verklaart bepaalde onderwerpen ‘controversieel’
    o Daar gaan ze het niet over hebben
  • Vervolgens: nieuwe verkiezingen