signaalwoorden duits Flashcards
een 10 halen (30 cards)
1
Q
besonders
A
in het bijzonder, vooral
2
Q
eigentlich
A
eigenlijk, in feite
3
Q
insbesondere
A
in het bijzonder, vooral
4
Q
namentlich
A
in het bijzonder, vooral
5
Q
nicht einmal
A
zelfs niet, geen
6
Q
nicht nur … sondern auch
A
niet alleen … maar ook
7
Q
selbst
A
zelfs
8
Q
sogar
A
zelfs
9
Q
vor allem
A
in het bijzonder, vooral
10
Q
zumal (da)
A
in het bijzonder, vooral (omdat)
11
Q
allerdings
A
zeker, beslist
12
Q
fraglos
A
ongetwijfeld
13
Q
freilich
A
inderdaad, zeker
14
Q
klar
A
natuurlijk, vanzelfsprekend
15
Q
mit Recht
A
terecht
16
Q
natürlich
A
natuurlijk, vanzelfsprekend
17
Q
selbstverständlich
A
natuurlijk, vanzelfsprekend
18
Q
tatsächlich
A
inderdaad, zeker
19
Q
unzweifelhaft
A
ongetwijfeld
20
Q
wirklich
A
inderdaad, zeker
21
Q
zweifellos
A
ongetwijfeld
22
Q
alles genau besehen
A
alles welbeschouwd
23
Q
alles genau genommen
A
alles welbeschouwd
24
Q
also
A
dus
25
das Fazit
conclusie, resultaat
26
folglich
dus
27
kurz
kortom
28
schließlich
tenslotte, per slot van rekening
29
zum Schluss
ten slotte
30
zusammenfassend
samenvattend
