Spier en peesletsel in de sport & loopstoornissen Flashcards

1
Q

Type spiervezels

A

Type 1: slow twitch, voor duursporten
Type 2: fast twitch vezels, voor snel en explosief bewegen. Onderverdeling maken in:
Type 2A: verbranden anaeroob en aeroob
Type 2b: zijn krachtiger en sneller vermoeid (verbranden uitsluitend anaeroob)
Type 2x: metabolische en fysiologische eigenschappen zitten tussen 2a en 2b.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Actiepotentiaal die leidt tot spiercontractie

A

Ca bindt aan troponine. Tropomyosine verplaatst zich dan en bindingsplaats op actinefilament komt vrij te liggen. Actine activeert ATP-ase, ATP splitst in ADP + P + energie. Actine en myosine binden. myosinekop klapt om, spiercontractie ontstaat, contractie wordt via dystrofine doorgegeven aan sarcolemma. Via endomysium wordt contractie doorgegeven aan perimysium, dan weer aan epimyisium, dat loopt over in peritendineum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Spieren van de hamstrings

A

M. biceps femoris: hecht lateraal aan op caput fibula en loopt van mediaal naar lateraal
M. semitendinosus: loopt over hele kniegewricht, hecht aan op condylus medialis tibialis. Spier loopt mediaal en heeft lange pees
M. semimembranosus: loopt over hele knie maar minder ver dan tendinosus. Hecht aan op condylus medialis tibialis.
Alle spieren hebben origo op tuberositas ischiadicum. Functies: flexie van knie en mediale rotatie van het onderbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Acute hamstringblessure

A

Vaak ruptuur in spier-peesovergang en meestal m. biceps femoris
Behandelen: RICE-regel (rust, immobilisatie, compressie en elevatie), ook rekoefeningen na een paar dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Spieren in quadriceps

A

M. rectus femoris, m. vastus medialis, m. vastus lateralis en m. vastus intermedius.
Quadriceps eindigt in patellapees. Patella zelf is verbonden met tibia via ligamentum patellae. Insertie op tuberositas tibialis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar wordt op gelet bij inspectie en observatie van lopen

A

Tempo, loopafstand, paslengte, paswijdte, symmetrie en afwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat de gangcyclus

A

Standfase: de fase waarin je staat, dus hielcontact tot afzet
Zwaaifase: hiermee wordt de afstand overbrugd en eindigt als de hak wordt neergezet, dus voet naar voren zwaaien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen lopen en rennen

A

Tijdens lopen is er altijd een contactpunt met de grond. Tijdens rennen is er sprake van een zweeffase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schrede en stap

A

Schrede: afstand tussen het neerzetten van de rechterhak tot aan het nogmaals neerzetten van de rechterhak
Stap: afstand tussen het neerzetten van de rechterhak tot aan neerzetten linker hak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly