Tekst 5a (sem 2) Flashcards

(83 cards)

1
Q

Pyramus

A

Pyrami (m): Pyramus (naam jongen in het verhaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Thisbe

A

Thisbes: Thisbe (naam meisje in het verhaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

iuvenis

A

iuvenis (m/f): jongeling, jongeman, jong meisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

iuvenis (andere taal)

A

Frans: jeune
Engels: youth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pulcher

A

pluchra, pulchrum: mooi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

alter

A

altera, alterum: komt vaak voor als ‘alter…alter’: de een.. de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

alter (andere taal)

A

Frans: autre
Engels: other

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oriens

A

Orientis (m): het Oosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oriens (andere taal)

A

Frans: orient
Engels: orient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

habere

A

habeo, habui, habitum: hebben, houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

praeferre

A

praefero, -tuli, -latum: verkiezen boven +datief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

puella

A

puellae (f): meisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

contiguus

A

contigua, contiguum: aangrenzend, naast elkaar gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

contiguus (andere taal)

A

Engels: contiguous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tenere

A

teneo, tenui, tentum: houden, bezitten
TENUERE = TENUERUNT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

tenere (andere taal)

A

Frans: tenir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

domus

A

domus (f): huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

domus (andere taal)

A

Frans: domicile
Engels: domestic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ubi

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

dicere

A

dico, dixi, dictum: zeggen, noemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dicere (andere taal)

A

Frans: dire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

altus

A

alta, altum: hoog, diep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

altus (andere taal)

A

Engels: altitude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

coctilis

A

coctile: van baksteen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
coctilis (andere taal)
Engels: coctile
26
murus
muri (m): muur
27
murus (andere taal)
Frans: mur
28
cingere
cingo, cinxi, cinctum: omringen
29
cingere (andere taal)
Engels: cincture
30
urbs
urbis (f): stad
31
urbs (andere taal)
Frans: ville Engels: urban
32
notitia
notitiae (f): kennis, kennismaking
33
notitia (andere taal)
Frans: notion Engels: notice
34
Primus
a, um: eerst
35
gradus
gradus (m): stap, fase
36
gradus (andere taal)
Frans: grade Engels: grade
37
vicinia
viciniae (f): de nabijheid, buurt
38
vicinia (andere taal)
Engels: vicinity
39
facere
facio, feci, factum: doen, maken, tot stand brengen
40
tempus
temporis (n): tijd
41
tempus (andere taal)
Frans: temps Engels: time
42
crescere
cresco, crevi, cretum: groeien
43
crescere (andere taal)
Frans: croître
44
amor
amoris (m): liefde
45
amor (andere taal)
Frans: amour Engels: amorous
46
taeda
taedae (f): huwelijksfakkel hier: fakkel van de bruiloft)
47
taeda (andere taal)
Engels: torch
48
ius
iuris (n): recht
49
ius (andere taal)
Frans: droit Engels: law
50
coire
coeo, coii, coitum: samenkomen
51
coire (andere taal)
Engels: coitus
52
vetare
veto, vetui, vetitum: verbieden VETUERE = VETUERUNT
53
vetare (andere taal)
Engels: veto Nederlands: vetorecht
54
pater
patris (m): vader
55
pater (andere taal)
Frans: père
56
posse
possum, potui: kunnen POTUERE = POTUERUNT
57
posse (andere taal)
Frans: pouvoir
58
aequus
aequa, aequum: gelijk, effen, vlak
59
aequus (andere taal)
Frans: égal Engels: equal
60
ex aequo
uit gelijkheid, evenveel
61
ardere
ardeo, arsi, arsum: branden
62
ardere (andere taal)
Frans: ardeur Engels: ardent
63
ambo
ae, o : beiden (hier vertalen als subst)
64
capere
capio, cepi, captum: grijpen, pakken, vangen
65
capere (andere taal)
Engels: captive
66
mens
mentis (f): geest, verstand
67
mens (andere taal)
Frans: mentalité Engels: mind
68
conscius
i: medeplichtige, vertrouweling (hier als subst)
69
omnis
omnis, omne: elk; ieder, geheel
70
abesse
absum, afui: afwezig zijn
71
abesse (andere taal)
Frans: absent Engels: absent
72
notus
notus (m): knik, gebaar
73
notus (andere taal)
Engels: nod
74
signum
signi (n): teken
75
signum (andere taal)
Frans: signe Engels: sign
76
loqui
loquor, locutus sum: spreken
77
quoque
net zo, tevens, ook
78
magis
meer
79
quoque magis...magis
hoe meer... des te meer
80
tegere
tego, texi, tectum: bedekken, verbergen
81
aestuare
o, avi, atum: oplaaien, koken, gloeien
82
ignis
ignis (m): vuur
83
ignis (andere taal)
Engels: ignite