Tekst 5c (sem 2)

Question 1

unus

Answer 1

a, um: één

Question 2

duo

Answer 2

duae, duo: twee
acc kan duo én duos zijn

Question 3

inquit

Answer 3

(defectief ww): hij/zij zegt/zei

Question 4

nox

Answer 4

noctis (f): nacht

Question 5

nox (andere taal)

Answer 5

Engels: night
Frans: nuit

Question 6

perdere

Answer 6

perdo, perdidi, perditum: verliezen, vernietigen

Question 7

perdere (andere taal)

Answer 7

Frans: perdre

Question 8

amans

Answer 8

amantis (m/f): geliefde

Question 9

amans (andere taal)

Answer 9

Frans: amants

Question 10

e

Answer 10

= ex: (vz+abl): (van)uit

Question 11

ille

Answer 11

illa, illud: die/deze

Question 12

longus

Answer 12

a, um: lang, langdurig

Question 13

longus (andere taal)

Answer 13

Frans: longue

Question 14

dignus

Answer 14

a, um: waardig (+abl)
-> je bent IETS waard = IETS zal in abl staan

Question 15

vita

Answer 15

vitae(f): leven

Question 16

vita (andere taal)

Answer 16

Engels: vital
Frans: vie

Question 17

noster

Answer 17

tra, trum: onze, ons

Question 18

nocens

Answer 18

nocentis: schuldig

Question 19

nocens (andere taal)

Answer 19

Engels: innocent (ontkenning van schuld)

Question 20

anima

Answer 20

animae (f): geest, ziel, leven

Question 21

anima (andere taal)

Answer 21

Engels: animate
Frans: âme

Question 22

miserandus

Answer 22

miseranda, miserandum: beklagenswaardig

Question 23

miserandus (andere taal)

Answer 23

Engels: miserable

Question 24

perimere

Answer 24

perimo, peremi, peremptum: doden

Question 25

locus

Answer 25

i (m): plaats acc mv: loca

Question 26

locus (andere taal)

Answer 26

Nederlands: locatie, lokaal

Question 27

plenus

Answer 27

a, um: vol, gevuld met (+ genitief)

Question 28

metus

Answer 28

metus (m): angst, vrees

Question 29

iubere

Answer 29

eo, iussi, iussum: bevelen, vragen

Question 30

venire

Answer 30

io, veni, ventum: komen

Question 31

prior (synoniem+vertaling)

Answer 31

= prius: eerder, vroeger

Question 32

huc

Answer 32

hierheen, hiernaartoe

Question 33

divellere

Answer 33

divello, divelli, divulsum: verscheuren

Question 34

divellere (andere taal)

Answer 34

Engels: divulse

Question 35

divellite

Answer 35

imperatief mv: verscheur!

Question 36

corpus

Answer 36

corporis (n): lichaam

Question 37

corpus (andere taal)

Answer 37

Engels: corpse Frans: corps

Question 38

sceleratus

Answer 38

a, um: misdadig, crimineel, verderfelijk

Question 39

ferus

Answer 39

a, um: wild, gevoelloos

Question 40

consumere

Answer 40

o, -sumpsi, -sumptum: gebruiken, verkwisten, aantasten, vernietigen

Question 41

consumere (andere taal)

Answer 41

Nederlands: consumptie(maatschappij)

Question 42

viscus

Answer 42

eris (n): subst meestal in het mv: viscera, um: vlees, ingewanden

Question 43

morsus

Answer 43

us (m): beet

Question 44

quicumque

Answer 44

quae-cumque; quod-cumque: wie ook

Question 45

sub

Answer 45

vz+ abl: onder

Question 46

habitare

Answer 46

o, avi, atum: bewonen, wonen

Question 47

habitare (andere taal)

Answer 47

Nederlands: habitat

Question 48

rupes

Answer 48

is (f): rots

Question 49

leo

Answer 49

onis (m): leeuw

Question 50

quoque

Answer 50

quo+que: en met die, waarmee, met wie 'et quo= abl qui, quae, quod -> leidt bijzin in

Question 51

accingere

Answer 51

ac-cingo, -cinxi, -cinctum: omgorden, uitrusten met

Question 52

demittere

Answer 52

de-mitto, -misi, -missum: omlaag laten vallen, laten zakken, boren in

Question 53

ilia

Answer 53

ilum (n): onderlijf, ingewanden

Question 54

ferrum

Answer 54

i (n): ijzer, wapen

Question 55

mora

Answer 55

ae (f): vertraging, uitstel

Question 56

fervens

Answer 56

entis: bruisend, schuimend

Question 57

mori

Answer 57

morior: sterven

Question 58

vulnus

Answer 58

eris (n): wonde

Question 59

trahere

Answer 59

o, traxi, tractum: trekken

Question 60

ut

Answer 60

(hier: onderschikkend vgw): wanneer

Question 61

iacere

Answer 61

io, ieci, iactum: werpen, naar beneden storten/vallen

Question 62

resupinus

Answer 62

a, um: op de rug liggend, ruggelings

Question 63

humus

Answer 63

humi: grond, bodem