Test 20/5 Flashcards
(314 cards)
1
Q
ontwaken
A
to awake
awoke, awaked
awoken, awaked
2
Q
stembanden
A
vocal cords
3
Q
a number, approximately 3,142, which is equal to the distance round a circle divided by its widt
A
pi
4
Q
bliksem
A
lightning
5
Q
uitgeven, doorbrengen
A
to spend
spent
spent
6
Q
buigen
A
to bend
bent
bent
7
Q
publiek
A
audience
8
Q
speeksel
A
saliva
9
Q
steken, plakken
A
to stick
stuck
stuck
10
Q
een schuld aangaan
A
to go into debt
11
Q
de tijdsduur
A
the duration
12
Q
inschrijfgeld
A
a fee
13
Q
de allernieuwste technologie
A
cutting-edge technology
14
Q
breien
A
to knit
knit, knitted
knit, knitted
15
Q
het respect voor regels en waarden stimuleren
A
to boost respect for rules and values
16
Q
fout
A
a foul
17
Q
het risico op beroerte en depressie verminderen
A
to reduce the risk of stroke and depression
18
Q
verwoesten
A
devastate
19
Q
nat maken
A
to wet
wet, wetted
wet, wetted
20
Q
schrik
A
fright
21
Q
uitsluiten
A
to disqualify
22
Q
huwen
A
to wed
wed
wed, wedded
23
Q
vergeven
A
to forgive
forgave
forgiven
24
Q
beperkt worden (tot)
A
to be capped (at)
25
vallen
to fall
fell
fallen
26
springen
leap
27
geld lenen aan
to lend money to
28
schudden
to shake
shook
shaken
29
geld lenen van
to borrow money from
30
zitten
to sit
sat
sat
31
eten
to eat
ate
eaten
32
worden
to become
became
become
33
bellen, klinken
to ring
rang
rung
34
recensie
write-up
35
gezoem, opwinding
buzz
36
lezen
to read
read
read
37
mossel
mussel
38
bedrieger, charlatan
imposter
39
houden
to hold
held
held
40
sluiten
to shut
shut
shut
41
kruiden
season
42
komen
to come
came
come
43
pogen
to endeavour
44
binden
to bind
bound
bound
45
een studiebeurs
a scholarship
46
(ontmoetings)plaats
venue
47
a piece of underwear that women wear to support their breasts
bra
48
band
tyre
49
stapel
pile
50
vinden
to find
found
found
51
privatiseren, zaken die vroeger door de overheid gerund werden in de privéhanden brengen
to privatise
52
door de overheid geleid
state-run
53
stinkdier
skunk
54
sturen
to send
sent
sent
55
accupunctuur
acupuncture
56
inkomsten genereren
to generate revenue
57
leggen
to lay
laid
laid
58
liggen
to lie
lay
lain
59
gemengd (m.b.t. geslacht)
mixed gender
60
streven
to strive
strove
striven
61
bereiken, presteren
to achieve
62
betekenen, bedoelen
to mean
meant
meant
63
plaatsen
to put
put
put
64
staan
to stand
stood
stood
65
trekken, tekenen
to draw
drew
drawn
66
een belangrijk onderdeel zijn
to be an essential building block
67
moving with elegance
poetry in motion
68
a cheap ornament
knick-knack
69
slaan, staken
to strike
struck
struck
70
brullen
roar
71
het gevoel van eigenwaarde verbeteren
to improve self-esteem
72
zoeken
to seek
sought
sought
73
graven
to dig
dug
dug
74
ontnomen, beroofd
deprived
75
bieden op een veiling
to bid
bid
bid
76
abonnement
a subscription
77
leiden
to lead
led
led
78
zeggen, vertellen
to tell
told
told
79
glijden
to slide
slid
slid
80
winnen
to win
won
won
81
een gevoel erbij te horen en een gedeeld gevoel van identiteit creëren
to create a sense of belonging and a shared feeling of identity
82
morsen, verspillen
to spill
spilt, spilled
spilt, spilled
83
bijzin
subclause
84
verspreking
slip of the tongue
85
creature which is similar to a frog but which has a drier skin and spends less time in water
toad
86
voorstaan, verdedigen
advocate
87
wenen
to weep
wept
wept
88
horen
to hear
heard
heard
89
splijten
to split
split
split
90
bouwen
to build
built
built
91
spreken
to speak
spoke
spoken
92
stil (doen) staan
to immobilise
93
zwemmen
to swim
swam
swum
94
zinken
to sink
sank
sunk
95
zich bezeren, pijn doen
to hurt
hurt
hurt
96
presteren
to perform
97
(ver)dragen
to bear
bore
borne
98
zetten
to set
set
set
99
vluchten
to flee
fled
fled
100
een salto maken
to do a somersault
101
vliegen
to fly
flew
flown
102
zingen
to sing
sang
sung
103
ontwaken, wekken
to wake
woke, waked
woke, woken, waked
104
een streven
endeavour
105
(zich) voeden
to feed
fed
fed
106
bekwaamheid
proficiency
107
(zich) verbergen
to hide
hid
hidden
108
kweken, fokken
to breed
bred
bred
109
bederven, verwennen
to spoil
spoilt, spoiled
spoilt, spoiled
110
hangen
to hang
hung
hung
111
kopen
to buy
bought
bought
112
houden
to keep
kept
kept
113
brengen
to bring
brought
brought
114
vangen, grijpen
to catch
caught
caught
115
nevel
haze
116
stelen
to steal
stole
stolen
117
achtervolging, hobby
pursuit
118
liegen
to lie
lied
lied
119
ondergeschikt
subordinate
120
achterlaten, opgeven
abandon
121
vracht
freight
122
immuunsysteem
immune system
123
slingeren, gooien
to sling
slung
slung
124
betalen
to pay
paid
paid
125
repetitie
rehearsel
126
verminderen
reduce
127
eerwaarde
reverend
128
een VIP zijn
to attain celebrity status
129
opstaan, stijgen
to rise
rose
risen
130
treffen, slaan
to hit
hit
hit
131
springen
to spring
sprang
sprung
132
omgekeerd
inverse
133
belastingen
tax(es)
134
atheïsme
atheism
135
scheuren, rukken aan
to tear
tore
torn
136
sleutel, toets, muzieksleutel
key
137
maalmachine
grinder
138
in mekaar krimpen
to shrink
shrank
shrunk
139
tonen
to show
showed
shown, showed
140
in verband met een koor
choral
141
in beslag nemen
confiscate
142
fysiek
physical
143
someone who is on a diet
dieter
144
kosten
to cost
cost
cost
145
inbreken, plots beginnen
break into
146
weten
to know
knew
known
147
verblijven
to dwell
dwelt, dwelled
dwelt, dwelled
148
gooien
to fling
flung
flung
149
handelen
to deal
dealt
dealt
150
schijnen
to shine
shone
shone
151
gieten, storten
to shed
shed
shed
152
voorzieningen, faciliteiten
facilities
153
beloning
reward
154
de verspreiding van iets
the prevalence of something
155
stortbui, douche
shower
156
zijn
to be
was, were
been
157
zich plots herinneren, herkennen
ring a bell
158
knielen
to kneel
knelt, kneeled
knelt, kneeled
159
verliezen
to lose
lost
lost
160
een sportcompetitie
a competition
161
krijgen
to get
got
got
162
psychologisch
psychological
163
leren
to learn
learnt, learned
learnt, learned
164
overeenkomst
consensus
165
integratie
integration
166
malen
to grind
ground
ground
167
ontmoedigend
daunting
168
draaien
to spin
spun
spun
169
inkomen, dat wat binnenkomt aan geld
income
170
stinken
to stink
stank, stunk
stunk
171
opkomst
turn-out
172
rennen
to run
ran
run
173
ruiken, stinken
to smell
smelt, smelled
smelt, smelled
174
verzoeken
to bid
bade
bidden
175
(af)werpen
to cast
cast
cast
176
belang hechten aan iets
to attach importance to something
177
gevlei
flattery
178
zeggen
to say
said
said
179
(zich ver)spreiden
to spread
spread
spread
180
doodslaan, doden
to slay
slew
slain
181
barsten
to burst
burst
burst
182
uitbuiten, uitbaten
exploit
183
vanuit het niets
from scratch
184
een wereldrecord
a world record
185
akoestiek
acoustics
186
zagen
to saw
sawed
sawn, sawed
187
(uit)lenen
to lend
lent
lent
188
begrijpen, verstaan
to understand
understood
understood
189
een heel belangrijke speler
a key player
190
de afmetingen
the dimensions
191
een niveau, een klasse
a league
192
vriezen
to freeze
froze
frozen
193
ingesloten ruimte
precinct
194
zweten
to sweat
sweat, sweated
sweat, sweated
195
verstoring
disruption
196
motoriek/coördinatie verbeteren
to increase coordination
197
oefenen, trainen
to practise / to practice
198
(schoon)vegen
to sweep
swept
swept
199
shoppingcentrum
mall
200
aansteken
to light
lit, lighted
lit, lighted
201
gedwongen huwelijk
shotgun wedding
202
haast maken, snel rijden
to speed
sped
sped
203
wringen
to wring
wrung
wrung
204
verwoest
devastated
205
schrijven
to write
wrote
written
206
afwisselen
to alternate
207
geven
to give
gave
given
208
een prestatie
a performance
209
spuwen
to spit
spat
spat
210
spier
muscle
211
(zich) voelen
to feel
felt
felt
212
infrastructuur, het geheel van wegen, kabels, installaties etc.
infrastructure
213
trots zijn op iets
to take pride in something
214
vechten
to fight
fought
fought
215
training
practise / practice
216
verzinsel
figment
217
verzaken, verlaten
to forsake
forsook
forsaken
218
nemen
to take
took
taken
219
snijden, knippen
to cut
cut
cut
220
kussen
pillow
221
zich vastklemmen
to cling
clung
clung
222
druk
bustling
223
een prestatie, een voltooiing
an achievement
224
gerucht, roddel
rumour
225
uitzenden (radio of tv)
to broadcast
broadcast
broadcast
226
maken
to make
made
made
227
voorspellen
to forecast
forecast
forecast
228
(ver)branden
to burn
burnt, burned
burnt, burned
229
aanrekenen, beschuldigen
charge
230
(be)rijden
to ride
rode
ridden
231
een poging
an endeavour
232
schijten
to shit
shit, shat, shitted
shit, shat, shitted
233
verbonden met ras
racial
234
kiezen
to choose
chose
chosen
235
een merk
a brand
236
buiten het speelveld
out of bounds
237
ontmoeten
to meet
met
met
238
beroving, verlies
deprivation
239
onderkaak
jaw
240
opzettelijk
intentional
241
drinken
to drink
drank
drunk
242
dragen (van kleren)
to wear
wore
worn
243
levensverwachting
life expectancy
244
blazen, waaien
to blow
blew
blown
245
vergeten
to forget
forgot
forgotten
246
gemeenschap
community
247
roddel
gossip
248
treden
to tread
trod
trodden
249
plat Londens dialect
Cockney
250
weven
to weave
wove
woven
251
de kans op hoge bloeddruk en suikerziekte verminderen
to decrease the chance of getting high blood pressure and diabetes
252
a substance that gives something a particular colour
pigment
253
voordeel
benefit
254
feodaliteit
feudalism
255
obligaties uitgeven
to issue bonds
256
een schuld aflossen
to pay off a debt
257
bestraffing
a penalty
258
iemand laten leren uit zijn of haar fouten
to allow someone to learn from failure
259
op vrije voeten
at large
260
slapen
to sleep
slept
slept
261
zien
to see
saw
seen
262
verandering, wisselgeld
change
263
schrijden
to stride
strode
stridden
264
kruipen
to creep
crept
crept
265
hagel
hail
266
verbieden
to forbid
forbade
forbidden
267
zwellen
to swell
swelled
swollen, swelled
268
(be)zaaien
to sow
sowed
sown, sowed
269
breken
to break
broke
broken
270
auditie
audition
271
music combining rhythm and blues and pop, or gospel
rhythms and modern ballad harmony, originating from
Detroit, the motor-town
motown
272
oversteekplaats
crossover
273
verlaten, laten
to leave
left
left
274
laten, verhuren
to let
let
let
275
steken
to sting
stung
stung
276
verkopen
to sell
sold
sold
277
(op)springen
to leap
leapt, leaped
leapt, leaped
278
rijden, besturen
to drive
drove
driven
279
leunen
to lean
leant, leaned
leant, leaned
280
baan, traject
a trajectory
281
zwaaien, slingeren
to swing
swung
swung
282
opgeven
to quit
quitted, quit
quitted, quit
283
maaien
to mow
mowed
mown, mowed
284
slaan
to beat
beat
beaten
285
slepen, voorttrekken
tow
286
hypermodern
state-of-the-art
287
gratis gift
giveaway
288
gooien, werpen
to throw
threw
thrown
289
denken
to think
thought
thought
290
gaan
to go
went
gone
291
onderwijzen
to teach
taught
taught
292
schieten
to shoot
shot
shot
293
hebben
to have
had
had
294
kalender
calender
295
spellen
to spell
spelt, spelled
spelt, spelled
296
een toernooi
a tournament
297
ophangen
to hang
hanged
hanged
298
wedden
to bet
bet
bet
299
gezondheid
health
300
doen
to do
did
done
301
bloeden
to bleed
bled
bled
302
beginnen
to begin
began
begun
303
omtrek
circumference
304
zweren, vloeken
to swear
swore
sworn
305
talentvol, ontwikkeld
accomplished
306
thick cotton cloth with parallel raised lines on the outside
corduroy
307
ervaren, gekruid
seasoned
308
dromen
to dream
dreamt, dreamed
dreamt, dreamed
309
bijten
to bite
bit
bitten
310
(rond)dwalen
wander
311
opwinden
to wind
wound
wound
312
een positief effect op antisociaal gedrag hebben
to have a positive effect on anti-social behaviour
313
(aan)naaien
to sew
sewed
sewn, sewed
314
achtergelaten
abandoned
