Unit 5 Flashcards

(112 cards)

1
Q

het gevoel van eigenwaarde verbeteren

A

to improve self-esteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

motoriek/coördinatie verbeteren

A

to increase coordination

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het respect voor regels en waarden stimuleren

A

to boost respect for rules and values

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een positief effect op antisociaal gedrag hebben

A

to have a positive effect on anti-social behaviour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het risico op beroerte en depressie verminderen

A

to reduce the risk of stroke and depression

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de kans op hoge bloeddruk en suikerziekte verminderen

A

to decrease the chance of getting high blood pressure and diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een gevoel erbij te horen en een gedeeld gevoel van identiteit creëren

A

to create a sense of belonging and a shared feeling of identity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

iemand laten leren uit zijn of haar fouten

A

to allow someone to learn from failure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de verspreiding van iets

A

the prevalence of something

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een belangrijk onderdeel zijn

A

to be an essential building block

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een VIP zijn

A

to attain celebrity status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

belang hechten aan iets

A

to attach importance to something

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een heel belangrijke speler

A

a key player

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

trots zijn op iets

A

to take pride in something

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

inkomen, dat wat binnenkomt aan geld

A

income

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

inkomsten genereren

A

to generate revenue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

belastingen

A

tax(es)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

infrastructuur, het geheel van wegen, kabels, installaties etc.

A

infrastructure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een studiebeurs

A

a scholarship

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

inschrijfgeld

A

a fee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hypermodern

A

state-of-the-art

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voorzieningen, faciliteiten

A

facilities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

door de overheid geleid

A

state-run

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

privatiseren, zaken die vroeger door de overheid gerund werden in de privéhanden brengen

A

to privatise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
abonnement
a subscription
26
een merk
a brand
27
obligaties uitgeven
to issue bonds
28
een schuld aflossen
to pay off a debt
29
een schuld aangaan
to go into debt
30
geld lenen van
to borrow money from
31
geld lenen aan
to lend money to
32
bestraffing
a penalty
33
fout
a foul
34
baan, traject
a trajectory
35
buiten het speelveld
out of bounds
36
stil (doen) staan
to immobilise
37
uitsluiten
to disqualify
38
afwisselen
to alternate
39
een salto maken
to do a somersault
40
de tijdsduur
the duration
41
beperkt worden (tot)
to be capped (at)
42
de afmetingen
the dimensions
43
een poging
an endeavour
44
pogen
to endeavour
45
gemengd (m.b.t. geslacht)
mixed gender
46
oefenen, trainen
to practise / to practice
47
training
practise / practice
48
een toernooi
a tournament
49
een niveau, een klasse
a league
50
een sportcompetitie
a competition
51
een wereldrecord
a world record
52
een prestatie, een voltooiing
an achievement
53
bereiken, presteren
to achieve
54
een prestatie
a performance
55
presteren
to perform
56
de allernieuwste technologie
cutting-edge technology
57
het gevoel van eigenwaarde verbeteren
to improve self-esteem
58
motoriek/coördinatie verbeteren
to increase coordination
59
het respect voor regels en waarden stimuleren
to boost respect for rules and values
60
een positief effect op antisociaal gedrag hebben
to have a positive effect on anti-social behaviour
61
het risico op beroerte en depressie verminderen
to reduce the risk of stroke and depression
62
de kans op hoge bloeddruk en suikerziekte verminderen
to decrease the chance of getting high blood pressure and diabetes
63
een gevoel erbij te horen en een gedeeld gevoel van identiteit creëren
to create a sense of belonging and a shared feeling of identity
64
iemand laten leren uit zijn of haar fouten
to allow someone to learn from failure
65
de verspreiding van iets
the prevalence of something
66
een belangrijk onderdeel zijn
to be an essential building block
67
een VIP zijn
to attain celebrity status
68
belang hechten aan iets
to attach importance to something
69
een heel belangrijke speler
a key player
70
trots zijn op iets
to take pride in something
71
inkomen, dat wat binnenkomt aan geld
income
72
inkomsten genereren
to generate revenue
73
belastingen
tax(es)
74
infrastructuur, het geheel van wegen, kabels, installaties etc.
infrastructure
75
een studiebeurs
a scholarship
76
inschrijfgeld
a fee
77
hypermodern
state-of-the-art
78
voorzieningen, faciliteiten
facilities
79
door de overheid geleid
state-run
80
privatiseren, zaken die vroeger door de overheid gerund werden in de privéhanden brengen
to privatise
81
abonnement
a subscription
82
een merk
a brand
83
obligaties uitgeven
to issue bonds
84
een schuld aflossen
to pay off a debt
85
een schuld aangaan
to go into debt
86
geld lenen van
to borrow money from
87
geld lenen aan
to lend money to
88
bestraffing
a penalty
89
fout
a foul
90
baan, traject
a trajectory
91
buiten het speelveld
out of bounds
92
stil (doen) staan
to immobilise
93
uitsluiten
to disqualify
94
afwisselen
to alternate
95
een salto maken
to do a somersault
96
de tijdsduur
the duration
97
beperkt worden (tot)
to be capped (at)
98
de afmetingen
the dimensions
99
een poging
an endeavour
100
pogen
to endeavour
101
gemengd (m.b.t. geslacht)
mixed gender
102
oefenen, trainen
to practise / to practice
103
training
practise / practice
104
een toernooi
a tournament
105
een niveau, een klasse
a league
106
een sportcompetitie
a competition
107
een wereldrecord
a world record
108
een prestatie, een voltooiing
an achievement
109
bereiken, presteren
to achieve
110
een prestatie
a performance
111
presteren
to perform
112
de allernieuwste technologie
cutting-edge technology