THEATRALE BEGRIPPEN Flashcards
(10 cards)
1
Q
vormgeving
A
- theater spel
- theatervormgeving
2
Q
THEATER SPEL
A
- Lichaam van de acteur
- Stemgebruik van de acteur
- Mise-en-scène
- Speelstijl
3
Q
speelstijl
A
Melodrama (soap) / realisme - absurdisme / slapstick / episch
4
Q
THEATERVORMGEVING
A
- Decor
- Kostuum
- Grime en hair styling
- Rekwisieten
- Attributen
- Muziek
- Geluid
- Enscenering
- Toneelbeeld
5
Q
rekwisieten
A
Voorwerpen / meubilair.
6
Q
attributen
A
Rekwisiet bij rol of personage.
7
Q
muziek
A
Direct / indirect - sfeer/ emotie.
8
Q
geluid
A
Geluidseffecten / geluidsdecor/ soundscapes.
9
Q
enscenering
A
Keuzes ten aanzien van het spel van de acteurs.
10
Q
toneelbeeld
A
Een ‘still’; alles wat je ziet op een bepaald moment op het toneel.
