TR les 18 Flashcards
(44 cards)
1
Q
painful
A
pijnlijke
2
Q
inflamed
A
ontstoken
3
Q
throat
A
keel (de)
4
Q
stomach
A
maag (de)
5
Q
prescription
A
recept (het)
6
Q
pill
A
pil (de)
7
Q
een pil om niet in verwachting te raken
A
de pil
8
Q
flu shot
A
griepprik (de)
9
Q
physiotherapist
A
fysiotherapeut (de)
10
Q
skin
A
huid (de)
11
Q
heart
A
hart (het)
12
Q
referral
A
verwijzing (de)
13
Q
judge
A
beoordelen
14
Q
parentheses
A
haakjes
15
Q
overigens
A
tussen twee haakjes
16
Q
als je last hebt van je tanden, ga je naar de tandarts
A
tanden (de tand)
17
Q
part-time
A
deeltijd (de)
18
Q
practice
A
praktijk (de)
19
Q
care
A
zorg (de)
20
Q
apart
A
los
21
Q
apart from that
A
los daarvan
22
Q
is ageing
A
vergrijst
23
Q
the … the
A
hoe … des te
24
Q
more often
A
vaker
25
to suppose
veronderstellen - [veronderstel - veronderstelt - veronderstelt] veronderstelde - veronderstelden - verondersteld
26
call
opbelt
27
post
post (de)
28
called back
teruggebeld
29
emergencies
noodgevallen
30
urgent
spoedeisende
31
help
hulp (de)
32
same
datzelfde
33
if need be
eventueel
34
ambulance
ambulance (de)
35
heavy
zware
36
to prescribe
voorschrijven - [schrijf voor - schrijft voor - schrijft voor] schreef voor - schreven voor - voorgeschreven
37
wait
afwachten
38
week
weekje (het)
39
come back
komt terug
40
(having a) cold
verkouden
41
antibiotics
antibiotica
42
to insist
aandringen - [dring aan - dringt aan - dringt aan] drong aan - drongen aan - aangedrongen
43
most
de meeste
44
to pass
overgaan - [ga over - gaat over - gaat over] ging over - gingen over - overgegaan