TR les 31 Flashcards
(62 cards)
1
Q
board
A
plank (de)
2
Q
hoe verdient hij geld
A
hoe krijgt de Nederlander brood op de plank
3
Q
is capable of
A
is in staat
4
Q
living
A
kost (de)
5
Q
diagram
A
diagram (het)
6
Q
derive (from)
A
afleiden (uit)
7
Q
sector
A
sector (de)
8
Q
services
A
diensten
9
Q
serve
A
van dienst zijn
10
Q
outdoors
A
buitenshuis
11
Q
ready-made
A
kant-en-klare
12
Q
meals
A
maaltijden
13
Q
deliver
A
bezorgen
14
Q
order
A
bestellen
15
Q
travel agency
A
reisbureau (het)
16
Q
office
A
kantoor (het)
17
Q
management
A
beheer (het)
18
Q
network
A
netwerk (het)
19
Q
specialists
A
specialisten
20
Q
temp agency
A
uitzendbureau (het)
21
Q
result
A
resultaat (het)
22
Q
catering
A
catering (de)
23
Q
countless
A
talloze
24
Q
shoot
A
schieten
25
mushrooms
paddenstoelen
26
er komen heel snel veel nieuwe bij
schieten als paddenstoelen uit de grond
27
further
nader
28
conclude
constateren
29
jobs
banen
30
income
inkomsten
31
workers
arbeiders
32
low-skilled
laaggeschoold
33
try
trachten
34
low-wage countries
lagelonenlanden
35
traditional
traditionele
36
housewife
huisvrouw (de)
37
in massive numbers
massaal
38
zijn gaan werken
zijn de arbeidsmarkt opgegaan
39
look
blik (de)
40
teaches
leert
41
female
vrouwelijke
42
average
gemiddelde
43
note
merk op
44
corporate
zakelijke
45
services
dienstverlening (de)
46
care
zorg (de)
47
reasons
redenen
48
combine
combineren
49
cuts
bezuinigingen
50
calculated
gerekend
51
worked
gewerkte
52
figure
figuur (de)
53
zelfstandig zijn
op eigen benen staan
54
career
carri�re (de)
55
temporary
tijdelijke
56
contract
contract (het)
57
discrimination
discriminatie (de)
58
flexibility
flexibiliteit (de)
59
standard
norm (de)
60
is normaal
is de norm
61
regularly
geregeld
62
change
wisselen