Unit 2 lesson 2 Flashcards
1
Q
affectionate
A
liefhebbend
2
Q
altruism
A
bellangeloosheid
3
Q
angle
A
hoek
4
Q
canine
A
honden-
5
Q
cast-iron
A
gegarandeerd
6
Q
cue
A
signaal
7
Q
daring
A
durf
8
Q
draw form
A
trekken uit
9
Q
encounter
A
ontmoeting
10
Q
grief
A
verdriet
11
Q
incongruity
A
tegenstrijdigheid
12
Q
incongruous
A
onlogisch
13
Q
indulge in
A
(zich) uitleven in
14
Q
lark about
A
flauwekullen
15
Q
modify
A
wijzigen
16
Q
muck about
A
flauwekullen
17
Q
prank
A
grap, streek
18
Q
range of
A
scala aan
19
Q
rigid
A
star
20
Q
tilted
A
scheef
21
Q
uncanny
A
griezelig
22
Q
wacky
A
maf
23
Q
aanbidden
A
adore
24
Q
aangaan
A
engage in
25
bedriegen
cheat
26
begrijpen
grasp
27
beperkt tot
restricted to
28
betreffen
concern
29
boeiend
fascinating
30
de vraag oproepen
beg the question
31
elegant
graceful
32
ellende
misery
33
giechelen
giggle
34
goocheltruc
magic trick
35
hijgen
pant
36
inspanning
effort
37
kaak
jaw
38
kastanje
chestnut
39
kennis
acquaintance
40
liefdevol
affectionate
41
mate
degree
42
nachtegaal
nightingale
43
nauwkeurig
accurate
44
onderzoeken
investigate
45
onthullen
reveal
46
pesten
bully
47
soort
species
48
stoeien
play-fight
49
tegenstander
opponent
50
ten behoeve van
for benefit
51
tot stand komen
come about
52
verheugd
delighted
53
verschijnen
emerge
54
vleermuis
bat
55
wetenschappelijk
scientific
56
woordspeling
pun
57
worstelen
wrestle