Unit 2 Lesson 5 Flashcards
1
Q
approach
A
aanpak
2
Q
chat up
A
een gesprek beginnen, versieren
3
Q
cinematography
A
filmkunst
4
Q
oming-of-age
A
volwassenwording
5
Q
force
A
dwingen
6
Q
graduate
A
afgestudeerde
7
Q
grand
A
duizend
8
Q
hinge on
A
draaien om
9
Q
induce
A
veroorzaken
10
Q
Kiwi
A
Nieuw-Zeelander
11
Q
liquorice
A
drop
12
Q
memorable
A
gedenkwaardig
13
Q
portrayal
A
weergave, verbeelding
14
Q
predicated on
A
gebaseerd op
15
Q
prestigious
A
prestigieus
16
Q
raise his brow
A
fronsen
17
Q
reel
A
spoel, filmpje
18
Q
riveting
A
boeiend
19
Q
scholarship
A
studiebeurs
20
Q
tear-jerker
A
tranentrekker
21
Q
aanbevelen
A
recommend
22
Q
aanbieden
A
offer
23
Q
bedrijf
A
firm
24
Q
belang, gewicht
A
weight
25
bijverdienste
side hustle
26
bungelen
dangl from
27
charmant
charming
28
compleet
utter
29
de ster zijn, de hoofdrol hebben
star
30
doormaken, meemaken
go through
31
eigenlijk
actually
32
herhalen
repeat
33
invalshoek
angle
34
knutselen, maken
craft
35
koesteren
cherish
36
krankzinnig
insane
37
met zich meebrengen
involve
38
mix
blend
39
ongelooflijk
incredibly
40
ontmaskerd worden
was found out
41
op een of andere manier
somehow
42
optreden, vertolking
performance
43
palm
palm
44
regisseur
director
45
schaamte, verlegenheid
embarrassment
46
schitteren
shine
47
sentimenteel, emotioneel
sentimental
48
snel
fast-placed
49
ternauwernood
narrowly
50
terugspoelen
rewind
51
verhaal
tale
52
vertrekken
depart
53
vooruit spoelen
fast-forward
54
wanhoop
despair
