Vervoegingen veelgebruikte Italiaanse werkwoorden deel 5 Flashcards by Myrthe van der Lugt

Q

ik drink

A

io bevo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jij drinkt

A

tu bevi

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hij/zij drinkt

A

lui/lei beve

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wij drinken

A

noi beviamo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jullie drinken

A

voi bevete

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zij drinken

A

loro bevono

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik tel

A

io conto

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jij telt

A

tu conti

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hij/zij telt

A

lui/lei conta

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wij tellen

A

noi contiamo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jullie tellen

A

voi contate

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zij tellen

A

loro contano

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vlieg

A

io volo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jij vliegt

A

tu voli

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hij/zij vliegt

A

lui/lei vola

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wij vliegen

A

noi voliamo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jullie vliegen

A

voi volate

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zij vliegen

A

loro volano

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik hoor

A

io sento (sentire)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jij hoort

A

tu senti

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hij/zij hoort

A

lui/lei sente

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wij horen

A

noi sentiamo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jullie horen

A

voi sentite

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zij horen

A

loro sentono

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

ik leer

io imparo

jij leert

tu impari

hij/zij leert

lui/lei impara

wij leren

noi impariamo

jullie leren

voi imparate

zij leren

loro imparano

ik verlies

io perdo

jij verliest

tu perdi

hij/zij verliest

lui/lei perde

wij verliezen

noi perdiamo

jullie verliezen

voi perdete

zij verliezen

loro perdono

ik sluit

io chiudo

jij sluit

tu chiudi

hij/zij sluit

lui/lei chiude

wij sluiten

noi chiudiamo

jullie sluiten

voi chiudete

zij sluiten

loro chiudono

ik zing

io canto

jij zingt

tu canti

hij/zij zingt

lui/lei canta

wij zingen

noi cantiamo

jullie zingen

voi cantate

zij zingen

loro cantano

ik rook

io fumo

jij rookt

tu fumi

hij/zij rookt

lui/lei fuma

wij roken

noi fumiamo

jullie roken

voi fumate

zij roken

loro fumano

ik sta op

io alzo

jij staat op

tu alzi

hij/zij staat op

lui/lei alza

wij staan op

noi alziamo

jullie staan op

voi alzate

zij staan op

loro alzano

ik zwem

io nuoto

jij zwemt

tu nuoti

hij/zij zwemt

lui/lei nuota

wij zwemmen

noi nuotiamo

jullie zwemmen

voi nuotate

zij zwemmen

loro nuotano

ik geef les

io insegno

jij geeft les

tu insegni

hij/zij geeft les

lui/lei insegna

wij geven les

noi insegniamo

jullie geven les

voi insegnate

zij geven les

loro insegnano