vocabulair p. 131 + rest Flashcards
(54 cards)
1
Q
de afschaffing
A
l’abolition
2
Q
de inbreuk
A
l’atteinte
3
Q
de schuld
A
la culpabilité
4
Q
de waardigheid
A
la dignité
5
Q
de gevangenisstraf, de opsluiting
A
l’emprisonnemnt
6
Q
de slavernij
A
l’esclavage
7
Q
de onschuld
A
l’innocence
8
Q
de vrije meningsuiting
A
la liberté d’expression
9
Q
de tegenstander
A
l’opposant
10
Q
de tegenstand, de oppositie
A
l’opposition
11
Q
de verdrukking
A
l’oppression
12
Q
de vrede
A
la paix
13
Q
het stanpunt
A
le point de vue
14
Q
de verzoening
A
la réconciliation
15
Q
de vluchteling
A
le refugié
16
Q
de foltering
A
la torture
17
Q
de rechtbank
A
le tribunal
18
Q
het slachtoffer
A
la victime
19
Q
de schending
A
la violation
20
Q
het geweld
A
la violence
21
Q
schuldig
A
coupable
22
Q
gelijkwaardig
A
égal(e)
23
Q
onmenselijk
A
inhumain(e)
24
Q
onverantwoord, onrechtvaardig
A
injustifié(e)
25
onschuldig
innocent(e)
26
vreedzaam
pacifique
27
28
gewelddadig
violent(e)
29
afschaffen
abolir
30
beschuldigen van
accuser de
31
het recht hebben om
avoir le droit de
32
bekennen, toegeven
avouer
33
schenden
bafouer
34
genieten van, kunnen gebruikmaken van
bénéficier de
35
bestrijden
combattre
36
bewijzen, aantonen
démontrer
37
aanklagen, aangeven
dénoncer
38
gevangenhouden
détenir
39
gevangennemen, opsluiten
emprisonner
40
oordelen
juger
41
mishandelen
maltraiter
42
schenden, inbreuk maken op
porter atteinte à
43
bewijzen
prouver
44
(zich) verzoenen
(se) réconcilier
45
behandelen
traiter
46
schenden, verkrachten
violer
47
veilig, in veiligheid
en sécurité
48
het slachtoffer zijn
être victime de
49
gezondheid
santé
50
leven
vie
51
mensen rechten
la déclaration des droits de l'homme
52
vrijheid van meningsuiting
liberté d'opinion
53
(eerlijke) gerechtigheid
justice (équitable)
54
waardigheid
dignité