vocabulair p.264-267 Flashcards
(60 cards)
1
Q
A
2
Q
het zakgeld
A
l’argent de poche
3
Q
het budget
A
le budget
4
Q
de begroting
A
le budget
5
Q
het cijfer
A
le chiffre
6
Q
de kostprijs
A
le coût
7
Q
de uitgave
A
la dépense
8
Q
de kosten
A
les frais
9
Q
de huurprijs
A
le loyer
10
Q
het bedrag
A
le montant
11
Q
het aantal
A
le nombre
12
Q
de lening (aan)
A
le prêt
13
Q
het inkomen
A
le revenu
14
Q
het loon
A
le salaire
15
Q
gunstig (gezind)
A
favorable (à)
16
Q
financieel
A
financier, financière
17
Q
aantonen, bewijzen
A
démontrer
18
Q
uitgeven
A
dépenser
19
Q
besparen
A
économiser
20
Q
uitvoeren
A
effectuer
21
Q
een betaling uitvoeren
A
faire un paiement
22
Q
geld lenen van iemand / bij de bank
A
emprunter (à)
23
Q
geld verdienen
A
gagner de l’argent
24
Q
geld aan iemand lenen
A
prêter de l’argent
25
terugbetalen
rembourser
26
geld afhalen
retirer de l'argent
27
de zichtrekening
le compte courant
28
het krediet
le crédit
29
de lening (van)
l'emprunt (à)
30
het pensioenplan
l'épargne-pension
31
het spaarrekening
le livret d’épargne
32
de bankverrichting
l’opération bancaire
33
de geldopname
le retrait (d’argent)
34
sparen, geld opzijzetten
épargner
35
de bankzaken beheren
gérer les affaires bancaires
36
voorzichtig
prévoyant(e)
37
terughoudend, weigerachtig
réticent(e)
38
een beroep doen op, aankloppen bij
avoir recours à
39
onthullen
dévoiler / révéler
40
schatten
estimer
41
onthullen, aantonen
révéler
42
onderschatten
sous-estimer
43
overschatten
surestimer
44
het aandeel
l’action
45
de beurs
la Bourse
46
de investering
l’investissement
47
de belegging
le placement financier
48
de financiële zaken regelen
régler les questions financières
49
op de beurs speculeren
spéculer en Bourse
50
de meerderheid
la majorité
51
de minderheid
la minorité
52
de helft
la moitié
53
het gemiddelde
la moyenne
54
het merendeel
la plupart (de)
55
het percentage
le pourcentage
56
het kwart
le quart
57
het derde
le tiers
58
gemiddeld
en moyenne
59
procent
pour cent
60
zie p 267
voc