Brainscape's Knowledge GenomeTM


Top Flashcards (Certified)
All Flashcards

algemene woordenschat > vocabulaire zomer 2022 > Flashcards

vocabulaire zomer 2022 Flashcards

(82 cards)

Start Studying
1
Q

pour autant que

A

voor zover dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

non que

A

niet dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bien que/ quoique

A

hoewel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

à plus tard

A

see you later/ tot straks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

du calme!

A

take it easy!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Comment ca s’appelle?

A

hoe heet dat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

quoi de neuf

A

what’s up/what’s new

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pour que

A

opdat/zodat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de crainte que

A

uit angst dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oser

A

durven, wagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fiable

A

betrouwbaar, bona fide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

un chauffard

A

wegpiraat, doodrijder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pentu

A

schuin, hellend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

le sentier

A

wandelpad, voetpad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

preter (dakje eerste ‘e’)

A

1) aanleiding geven tot, stof opleveren voor, leiden tot
2) verschaffen, geven, verlenen, schenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

preter à confusion

A

verwarring stichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Le creux

A

1) holte, kuiltje, uitholling
2) dieptepunt, dal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vacillant

A

1) wankelend, waggelend, trillend, bevend, flakkerend
2) onstandvastig, onbetrouwbaar, onzeker, weifelend, besluiteloos, wankelmoedig, aarzelend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

lorsque

A

toen, terwijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

voir - passé simple

A

je vis, tu vis, il/elle vit, nous vimes, vous vites, ils/elles virent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

avoir - passé simple

A

j’eus, tu eus, il/elle eut, nous eumes, vous eutes, ils/ells eurent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

le cafard

A

1) verklikker, huichelaar
2) kakkerlak
3) melancholie, neerslachtigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

avoir le cafard

A

down/neerslachtig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

coup de cafard

A

mistroostige bui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
accablant
overstelpend, verpletterend
26
une chaleur accablante
drukkende hitte
27
sourdement
1) dof, mat 2) in het verborgene, heimelijk
28
se déchirer
1) scheuren, uiteenrijten 2) elkaar kwellen, elkaar afmaken
29
coutume
gewoonte, gebruik, zede, traditie
30
vanner
uitputten, afmatten
31
bafouiller
hakkelen, stamelen, onsamenhangend praten, stotteren
32
la défaillance
flauwte, zwakte, onmacht, defect
33
veule
schriel, schraal, wilszwak, slap
34
j'en peux plus
ik ben het zat
35
bonne veine
geluk
36
mauvaise veine
pech
37
pas de veine!
pech gehad!
38
munir
voorzien, verschaffen, uitrusten (denk aan ammunitie)
39
se munir
meenemen, bij zich dragen
40
se munir de courage
moed bijeenrapen
41
se munir de patience
geduld oefenen
42
voor zover dat
pour autant que
43
niet dat
non que
44
hoewel
bien que/ quoique
45
see you later/ tot straks
a plus tard
46
take it easy!
du calme!
47
hoe heet dat?
Comment ca s'appele?
48
what's up/what's new
quoi de neuf
49
opdat/zodat
pour que
50
uit angst dat
de crainte que
51
durven, wagen
oser
52
betrouwbaar, bona fide
fiable
53
wegpiraat, doodrijder
un chauffard
54
schuin, hellend
pentu
55
wandelpad, voetpad
le sentier
56
1) aanleiding geven tot, stof opleveren voor, leiden tot 2) verschaffen, geven, verlenen, schenken
preter (dakje eerste 'e')
57
verwarring stichten
preter à confusion
58
1) holte, kuiltje, uitholling 2) dieptepunt, dal
Le creux
59
1) wankelend, waggelend, trillend, bevend, flakkerend 2) onstandvastig, onbetrouwbaar, onzeker, weifelend, besluiteloos, wankelmoedig, aarzelend
vacillant
60
toen, terwijl
lorsque
61
je vis, tu vis, il/elle vit, nous vimes, vous vites, ils/elles virent
voir passé simple
62
j'eus, tu eus, il/elle eut, nous eumes, vous eutes, ils/ells eurent
avoir passé simple
63
1) verklikker, huichelaar 2) kakkerlak 3) melancholie, neerslachtigheid
le cafard
64
down/neerslachtig zijn
avoir le cafard
65
mistroostige bui
coup de cafard
66
overstelpend, verpletterend
accablant
67
drukkende hitte
une chaleur accablante
68
1) dof, mat 2) in het verborgene, heimelijk
sourdement
69
1) scheuren, uiteenrijten 2) elkaar kwellen, elkaar afmaken
se déchirer
70
gewoonte, gebruik, zede, traditie
coutume
71
uitputten, afmatten
vanner
72
hakkelen, stamelen, onsamenhangend praten, stotteren
bafouiller
73
flauwte, zwakte, onmacht, defect
la défaillance
74
schriel, schraal, wilszwak, slap
veule
75
ik ben het zat
j'en peux plus
76
geluk
bonne veine
77
pech
mauvaise veine
78
pech gehad!
pas de veine!
79
voorzien, verschaffen, uitrusten (denk aan ammunitie)
munir
80
meenemen, bij zich dragen
se munir
81
moed bijeenrapen
se munir de courage
82
geduld oefenen
se munir de patience

algemene woordenschat (18 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions