winter 2021 Flashcards

(51 cards)

1
Q

affecter

A

aannemen, hebben;
voorwenden, veinzen;
toewijzen, reserveren, bestemmen;
aanstellen, plaatsen, indelen;
aandoen, ontroeren, schokken, treffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

accabler

A

overladen, overstelpen, verpletteren met;
uitputten, afmatten, overmannen, terneerdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

être accablé de tristesse

A

diep in de put zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ouvrage autobiographique

A

autobiografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

prendre un bain de foule

A

(gezegd van politici) zich onder de mensen begeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

caracoler

A

dartelen, huppelen, rondspringen;
rondzwerven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bousculer

A

in de war trappen/brengen
overhoophalen
omverwerpen, omvergooien
verdringen
haasten, opjagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

avide

A

gulzig, gretig, begerig, inhalig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

être avide d’apprendre

A

leergierig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

avide de connaissances

A

weetgierig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

avide de gloire

A

roemzuchtig, eerzuchtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fulgurant

A

lichtend, flitsend, bliksemend;
bliksemsnel;
stekend (van pijn - medisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

surprenant

A

verrassend, verbazend, verwonderlijk, verbazingwekkend, vreemd, opmerkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

le dépassement

A

zelfoverstijging;
overschrijding (van bijv. het budget - een boekhoudkundige term)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

la borne

A

paal, kilometerpaal, grens, kilometer, limiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

un pneu crevé

A

lekke band

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

la lutte

A

de strijd, bestrijding, wedstrijd, gevecht
worsteling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

lutte d’intérêts

A

belangenstrijd (belangenconflict)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

lutte des classes

A

klassenstrijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

lutte à mort

A

strijd op leven en dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

le butin

A

de buit, roof, oorlogsbuit, gestolen goed;
oogst, resultaat, voordeel, vondst

22
Q

piller

A

plunderen, leegroven, leeghalen
plagiëren

23
Q

aannemen, hebben;
voorwenden, veinzen;
toewijzen, reserveren, bestemmen;
aanstellen, plaatsen, indelen;
aandoen, ontroeren, schokken, treffen

24
Q

overladen, overstelpen, verpletteren met;
uitputten, afmatten, overmannen, terneerdrukken

25
diep in de put zitten
être accablé de tristesse
26
autobiografie
ouvrage autobiographique
27
(gezegd van politici) zich onder de mensen begeven
prendre un bain de foule
28
dartelen, huppelen, rondspringen; rondzwerven
caracoler
29
in de war trappen/brengen overhoophalen omverwerpen, omvergooien verdringen haasten, opjagen
bousculer
30
gulzig, gretig, begerig, inhalig
avide
31
leergierig zijn
être avide d'apprendre
32
weetgierig zijn
avide de connaissances
33
roemzuchtig, eerzuchtig
avide de gloire
34
lichtend, flitsend, bliksemend; bliksemsnel; stekend (van pijn - medisch)
fulgurant
35
verrassend, verbazend, verwonderlijk, verbazingwekkend, vreemd, opmerkelijk
surprenant
36
zelfoverstijging; overschrijding (van bijv. het budget - een boekhoudkundige term)
le dépassement
37
paal, kilometerpaal, grens, kilometer, limiet
la borne
38
lekke band
un pneu crevé
39
de strijd, bestrijding, wedstrijd, gevecht worsteling
la lutte
40
belangenstrijd (belangenconflict)
lutte d'intérêts
41
klassenstrijd
lutte des classes
42
strijd op leven en dood
lutte à mort
43
de buit, roof, oorlogsbuit, gestolen goed; oogst, resultaat, voordeel, vondst
le butin
44
plunderen, leegroven, leeghalen plagiëren
piller
45
le prêtre
priester, pastor, geestelijke
46
évêque
bisschop
47
dépasser
passeren, achter zich laten, voorbijgaan, inhalen; uitsteken ten opzichte van, groter zijn dan, langer duren dan; overtreffen, voorbijstreven, uitstijgen boven; overschrijden, te boven gaan, te buiten gaan
48
49
priester, pastor, geestelijke
le prêtre
50
bisschop
évêque
51
passeren, achter zich laten, voorbijgaan, inhalen; uitsteken ten opzichte van, groter zijn dan, langer duren dan; overtreffen, voorbijstreven, uitstijgen boven; overschrijden, te boven gaan, te buiten gaan
dépasser