Vocabulary 2 Flashcards
(307 cards)
1
Q
hotel
A
het hotel
2
Q
restaurant
A
het restaurant
3
Q
bathroom
A
de badkamer
4
Q
kitchen
A
de keuken
5
Q
house
A
het huis
6
Q
garden, yard
A
de tuin
7
Q
beach
A
het strand
8
Q
park
A
het park
9
Q
city, town
A
de stad
10
Q
church
A
de kerk
11
Q
place, location, spot
A
de plek
12
Q
street
A
de straat
13
Q
airport
A
het vliegveld
14
Q
land, country
A
het land
15
Q
area, region
A
het gebied
16
Q
office
A
het kantoor
17
Q
along
A
langs
18
Q
location, site
A
de locatie
19
Q
at home
A
thuis
20
Q
centre
A
het centrum
21
Q
inside
A
binnen
22
Q
room
A
de kamer
23
Q
market
A
de markt
24
Q
building
A
het gebouw
25
address
het adres
26
department, section
de afdeling
27
estate, property
het landgoed
28
castle
het kasteel
29
district
het district
30
bank
de bank
31
region
de regio
32
windmill
de windmolen
33
front
de voorkant
34
island
het eiland
35
bar
de bar
36
valley
de vallei
37
the inside
de binnenkant
38
channel, canal
het kanaal
39
coast
de kust
40
zone
de zone
41
museum
het museum
42
ground, floor, soil
de grond
43
neighborhood
de buurt
44
route
de route
45
cinema
de bioscoop
46
corner, angle, hook
de hoek
47
tower
de toren
48
border, frontier
de grens
49
avenue
de laan
50
port
de haven
51
place, town
de plaats
52
community
de gemeenschap
53
the right side
de rechterkant
54
capital, capital city
de hoofdstad
55
palace
het paleis
56
farm
de boerderij
57
on top
bovenaan
58
(town) square
het plein
59
prison
de gevangenis
60
zoo
de dierentuin
61
bridge
de brug
62
above
boven
63
here
hier
64
(over) there
daar
65
there
er
66
out (of there)
eruit
67
on it
erop
68
in it, in there
erin
69
underneath it
eronder
70
to it, towards it, there
ernaartoe
71
in between, between it, among it
ertussen
72
next to it, beside it
ernaast
73
with it
ermee
74
to, towards
naartoe
75
after this
hierna
76
in here, between these
hiertussen
77
because of this
hierdoor
78
underneath this
hieronder
79
with this
hiermee
80
to that, on that, after that
daarop
81
besides, furthermore, next to that
daarnaast
82
in there, therein
daarin
83
thus, with that
daarmee
84
student (male)
de student
85
student (female)
de studente
86
job
de baan
87
author, writer (male)
de schrijver
88
author, writer (female)
de schrijfster
89
doctor
de dokter
90
employer
de werkgever
91
employee
de werknemer
92
artist (female)
de kunstenares
93
maid, (female) worker
de werkster
94
model
het model
95
career
de carrière
96
artist (male)
de kunstenaar
97
director, manager
de directeur
98
lawyer
de advocaat
99
judge
de rechter
100
staff
het personeel
101
secretary (female)
de secretaresse
102
mayor
de burgemeester
103
secretary (male)
de secretaris
104
the police
de politie
105
waitress
de serveerster
106
waiter
de ober
107
architect
de architect
108
soldier
de soldaat
109
farmer
de boer
110
boss
de baas
111
profession
het beroep
112
king
de koning
113
cook
de kok
114
actor
de acteur
115
guard
de bewaker
116
captain
de kapitein
117
actress
de actrice
118
engineer
de ingenieur
119
sister
de zus
120
brother
de broer
121
son
de zoon
122
father
de vader
123
daughter
de dochter
124
parent
de ouder
125
mother
de moeder
126
family (kin)
de familie
127
husband
de echtgenoot
128
aunt
de tante
129
uncle
de oom
130
wife
de echtgenote
131
marriage
het huwelijk
132
grandpa
de opa
133
grandma
de oma
134
mom
de ma
135
dad
de pa
136
grandfather
de grootvader
137
grandmother
de grootmoeder
138
grandparents
grootouders
139
hand
de hand
140
eye
het oog
141
health
de gezondheid
142
body
het lichaam
143
head
het hoofd
144
healthy
gezond
145
sick, ill
ziek
146
care, healthcare
de zorg
147
help
de hulp
148
face
het gezicht
149
emergency
het noodgeval
150
treatment, handling
de behandeling
151
heart
het hart
152
medicine
het medicijn
153
blood
het bloed
154
fever
de koorts
155
flu
de griep
156
hospital
het ziekenhuis
157
ambulance
de ambulance
158
illness, sickness, disease
de ziekte
159
patient
de patiënt
160
patient (female)
de patiënte
161
operation, surgery
de operatie
162
hair
het haar
163
skin
de huid
164
foot
de voet
165
pain
de pijn
166
to hurt, to ache
pijn doen
167
physician, doctor, therapist
de arts
168
virus
het virus
169
diet
het dieet
170
medication, remedy, drug
het geneesmiddel
171
sight, vision, view
het zicht
172
arm
de arm
173
mouth
de mond
174
leg
het been
175
neck
de nek
176
accident
het ongeluk
177
brain
de hersenen
178
finger
de vinger
179
ear
het oor
180
tooth
de tand
181
tongue
de tong
182
chest, breast
de borst
183
nose
de neus
184
lip
de lip
185
back (body part)
de rug
186
state, condition
de toestand
187
appointment
de afspraak
188
nurse
de verpleegkundige
189
now
nu
190
more
meer
191
already
al
192
soon, shortly
straks
193
then
dan
194
still, as yet
nog steeds
195
once
eens
196
ever
wel eens
197
currently, at the moment
momenteel
198
soon, before long
binnenkort
199
immediately
onmiddellijk
200
always
altijd
201
never
nooit
202
sometimes
soms
203
mostly, most of the time
meestal
204
usually, generally
doorgaans
205
frequently, often
vaak
206
usually, normally (generally speaking)
normaal gesproken
207
far
ver
208
road, way, path
de weg
209
far away
ver weg
210
somewhere
ergens
211
everywhere, anywhere
overal
212
nowhere
nergens
213
perfect
perfect
214
perfectly
volmaakt
215
almost
bijna
216
whole, wholly, very, quite
heel
217
however
echter
218
rather, quite, pretty
nogal
219
very
zeer
220
finally
eindelijk
221
totally, altogether
helemaal
222
even
zelfs
223
properly, reasonably, fairly
behoorlijk
224
anew, again
opnieuw
225
right?, yet, still, however
toch
226
easily
gemakkelijk
227
approximately, about
ongeveer
228
possibly
mogelijk
229
precisely
precies
230
clearly, obviously
duidelijk
231
really, genuinely
echt
232
again
weer
233
so
zo
234
necessarily
noodzakelijk
235
certainly, definitely
zeker
236
absolutely
volstrekt
237
sufficiently
voldoende
238
at least
tenminste
239
together
samen
240
actually
eigenlijk
241
magazine, journal
het tijdschrift
242
bottle
de fles
243
table
de tafel
244
spoon
de lepel
245
bowl
de kom
246
chair
de stoel
247
bed
het bed
248
window
het raam
249
television
de televisie
250
computer
de computer
251
radio
de radio
252
off
uit
253
mirror
de spiegel
254
clock
de klok
255
mobile
mobiel
256
cellphone, mobile phone
de mobiele telefoon
257
couch, bench
de bank
258
lamp
de lamp
259
wrist watch
het horloge
260
desk
het bureau
261
basket
de mand
262
soap
de zeep
263
box, case
de doos
264
door
de deur
265
screen
het beeldscherm
266
purse, wallet
de portemonnee
267
bedsheet
het laken
268
battery
de batterij
269
razor
het scheermes
270
toothpaste
de tandpasta
271
telephone
de telefoon
272
wall
de muur
273
floor
de vloer
274
umbrella
de paraplu
275
wheel
het wiel
276
roof
het dak
277
bag, pouch
de tas
278
key
de sleutel
279
swimming pool
het zwembad
280
thing, matter
het ding
281
cupboard, closet, cabinet
de kast
282
letter, note
de brief
283
letters, notes
brieven
284
bell, bubble
de bel
285
scissors (singular)
de schaar
286
glass
het glas
287
pan (saucepan, frying pan)
de pan
288
paper
het papier
289
cup, mug
de beker
290
engine, motorcycle
de motor
291
thing, object
het voorwerp
292
machine
de machine
293
piece
het stuk
294
sheet, leaf, magazine
het blad
295
leaves, sheets, magazines
bladeren
296
pencil
het potlood
297
root, carrot
de wortel
298
chain, necklace
de ketting
299
sponge
de spons
300
sponges
sponzen
301
novel
de roman
302
powdered sugar
de poedersuiker
303
powder
het poeder, de poeder
304
comb
de kam
305
knife
het mes
306
fork
de vork
307
toothbrush
de tandenborstel
