Vocabulary 6 Flashcards
(242 cards)
1
Q
president
A
de president
2
Q
safety; security
A
de veiligheid
3
Q
law
A
de wet
4
Q
minister
A
de minister
5
Q
prime minister
A
de premier
6
Q
cabinet
A
het kabinet
7
Q
to govern; to rule
A
regeren
8
Q
government
A
de regering
9
Q
tax
A
de belasting
10
Q
army
A
het leger
11
Q
war
A
de oorlog
12
Q
society
A
de samenleving
13
Q
advice
A
het advies
14
Q
strategy
A
de strategie
15
Q
how is; what is the state of
A
hoe staat het met
16
Q
national
A
nationaal
17
Q
to wage (war); to campaign; to carry
A
voeren
18
Q
(have) waged (war); (have) carried
A
(hebben) gevoerd
19
Q
campaign
A
de campagne
20
Q
election
A
de verkiezing
21
Q
vote; voice
A
de stem
22
Q
party (political)
A
de partij
23
Q
to campaign
A
campagne voeren
24
Q
to fight
A
vechten
25
debate
het debat
26
to demand
eisen
27
(have) demanded
(hebben) geëist
28
to vote
stemmen
29
to be right
gelijk hebben
30
right (correct)
gelijk
31
to accept
accepteren
32
unreasonable; unreasonably
onredelijk
33
to persuade; to convince
overtuigen
34
(have) convinced
(hebben) geovertuigd
35
argument, dispute; claim
het argument
36
standpoint; point of view
het standpunt
37
chairman; president
de voorzitter
38
list
de lijst
39
politics
de politiek
40
leader
de leider
41
Senate; upper house (government)
de Eerste Kamer
42
candidate (male)
de kandidaat
43
candidate (female)
de kandidate
44
member
het lid
45
Lower House (government); House of Representatives
de Tweede Kamer
46
prince
de prins
47
crown
de kroon
48
abdication
de abdicatie
49
to crown
kronen
50
(have) crowned
(hebben) gekroond
51
coronation
de kroning
52
kingdom
het koninkrijk
53
princess
de prinses
54
Queen's Birthday
de koninginnedag
55
task
de taak
56
symbolic
symbolisch
57
republic
de republiek
58
to look (like); to seem
eruitzien
59
parliament
het parlement
60
support
de steun
61
voter
de kiezer
62
political
politiek
63
to vote
stemmen
64
but; just; only
maar
65
constitutional
constitutioneel
66
monarchy
de monarchie
67
violence
het geweld
68
weapon
het wapen
69
strike (of workers)
de staking
70
crisis
de crisis
71
to go on strike
staken
72
conflict
het conflict
73
tension
de spanning
74
to ban; to forbid; to prohibit
verbieden
75
(have) prohibited; (have) forbidden; (have) banned)
(hebben) verboden
76
(have) lasted
(hebben) geduurd
77
cause; origin
de oorzaak
78
threat
de bedreiging
79
relation (esp. in politics); connection
de betrekking
80
to cause
veroorzaken
81
(have) caused
(hebben) veroorzaakt
82
arrest
de arrestatie
83
navy
de zeemacht
84
air force
de luchtmacht
85
court
de rechtbank
86
decision
het besluit
87
autograph; signature
de handtekening
88
to protest
protesteren
89
to hold
houden
90
demonstration
de demonstratie
91
plan
het plan
92
to sign
tekenen
93
(have) signed
(hebben) getekend
94
petition
de petitie
95
(had) called
(hadden) gebeld
96
(had) lost
(hadden) verloren
97
could; was able to
konden
98
(had) known; knew
(hadden) geweten
99
(had) lived
(hadden) geleefd
100
(had) discovered
(hadden) ontdekt
101
to deserve; to earn
verdienen
102
(had) earned; (had) deserved
(hadden) verdiend
103
to call out; to shout
roepen
104
(had) called out; (had) shouted
(hadden) geroepen
105
to arrive
arriveren
106
(had) arrived
(waren) gearriveerd
107
to close; to shut
sluiten
108
(had) closed
(waren) gesloten
109
(had) fallen
(waren) gevallen
110
winning
winnen
111
singing
zingen
112
swimming
zwemmen
113
losing
verliezen
114
going
gaan
115
running
rennen
116
thinking
denken
117
living
leven
118
cycling
fietsen
119
presenting
presenteren
120
delivery
de levering
121
traffic
het verkeer
122
event; occasion; happening; incident
de gebeurtenis
123
action; activity
de actie
124
start
de start
125
party
het feest
126
date of birth
de geboortedatum
127
fair; carnival
de kermis
128
birth
de geboorte
129
independence
de onafhankelijkheid
130
attack; assault
de aanval
131
past; history
het verleden
132
to ensure; to look after
zorgen voor
133
empire
het rijk
134
battle
de veldslag
135
to attack; to assault
aanvallen
136
iconoclasm
de beeldenstorm
137
the Eighty-year War
de Tachtigjarige Oorlog
138
world war
de wereldoorlog
139
uprising; revolt
de opstand
140
shipping industry; shipping; naval industry
de scheepvaart
141
to (come to) revolt
opstand komen
142
the East India Company
De VOC (Verenigde Oostindische Compagnie)
143
benefit; advantage
het voordeel
144
religion
de religie
145
failure
de mislukking
146
permission; approval
de toestemming
147
respect
het respect
148
situation, circumstances, plight
de situatie
149
origin
de oorsprong
150
doubt
de twijfel
151
experience
de ervaring
152
secret, confidential
het geheim
153
fear, terror, dread; distress, anxiety, anguish
de angst
154
responsibility
de verantwoordelijkheid
155
existence
het bestaan
156
hate
de haat
157
danger
het gevaar
158
surprise
de verrassing
159
memory
de herinnering
160
mistake
de fout
161
attitude; position
de houding
162
tradition
de traditie
163
favour
de gunst
164
happiness, bliss, luck
het geluk
165
shyness
de verlegenheid
166
curiosity
de nieuwsgierigheid
167
anger
de woede
168
confusion
de verwarring
169
disappointment
de teleurstelling
170
sensitivity
de gevoeligheid
171
friendship
de vriendschap
172
loneliness
de eenzaamheid
173
misery
de ellende
174
stubbornness
de koppigheid
175
disbelief
het ongeloof
176
excitement
de opwinding
177
desperation; despair
de wanhoop
178
jealousy
de jaloezie
179
gluttony
de vraatzucht
180
courage; bravery
de moed
181
laziness; lethargy; sloth
de luiheid
182
greed
de hebzucht
183
vanity
de ijdelheid
184
justice
de rechtvaardigheid
185
wisdom
de wijsheid
186
charity; generosity
de vrijgevigheid
187
sin
de zonde
188
virtue
de deugd
189
moderation
de matigheid
190
(were) born
(zijn) geboren
191
province
de provincie
192
most southern; southernmost
zuidelijkst
193
polder, area drained and prepared for agriculture
de polder
194
to protect
beschermen
195
(have) protected
(hebben) beschermd
196
levee; dike; embankment
de dijk
197
canal; city canal
de gracht
198
dolmens (a type of single-chamber megalithic tomb)
de hunebedden
199
to celebrate
vieren
200
(have) celebrated
(hebben) gevierd
201
carnival
het carnaval
202
Frisian Islands; form an archipelago at the eastern edge of the North Sea in northwestern Europe, stretching from the northwest of the Netherlands through Germany to the west of Denmark.
de waddeneilanden
203
the North Sea
de Noordzee
204
dunes
de duinen
205
seal (animal)
de zeehond
206
lighthouse
de vuurtoren
207
seagull
de zeemeeuw
208
to fly
vliegen
209
to be part of
behoren er tot
210
to belong
behoren
211
to predict; to foreshadow
voorspellen
212
traffic problem
het verkeersprobleem
213
to be delayed
vertraging hebben
214
delay
de vertraging
215
traffic jam, queue
de file
216
traffic report
de verkeersinformatie
217
rush hour
de spits
218
highway; freeway
de snelweg
219
custard
de vla
220
to bake
bakken
221
sprinkles (typically chocolate)
de hagelslag
222
bakery
de bakkerij
223
to put on; to apply
opdoen
224
flan; pie
de vlaai
225
apple turnover
de appelflap
226
caramel waffle; treacle waffle
de stroopwafel
227
smoked sausage
de rookworst
228
to like; to enjoy; to have a taste for
lusten
229
pancake
de pannenkoek
230
eating café
het eetcafé
231
coffeehouse; pub; bar
het café
232
cup of coffee; cup of comfort
de bakje troost
233
pub; bar
de kroeg
234
bistro
de brasserie
235
french fry
het frietje
236
snack bar
de snackbar
237
portion
de portie
238
like (...) more than anthing; like (...) most of all
het allerliefst
239
(small) onion; piece of onion
het uitje
240
candy; sweets
de snoep
241
herring
de haring
242
stall; stand
het kraampje
