Vocabulary 5 Flashcards
(227 cards)
1
Q
music
A
de muziek
2
Q
violin
A
de viool
3
Q
flute
A
de dwarsfluit
4
Q
sound, noise
A
het geluid
5
Q
instrument
A
het instrument
6
Q
musical note
A
de muzieknoot
7
Q
chord; agreement
A
het akkord
8
Q
to play (an instrument)
A
bespelen
9
Q
note (in music); nut
A
de noot
10
Q
camera
A
de camera
11
Q
film; movie
A
de film
12
Q
photograpy
A
de fotografie
13
Q
hobby
A
de hobby
14
Q
image; picture
A
de afbeelding
15
Q
to film
A
filmen
16
Q
photo
A
de foto
17
Q
to take photos
A
foto maken
18
Q
fashion
A
de mode
19
Q
poetry
A
de poëzie
20
Q
literature
A
de literatuur
21
Q
theatre
A
het theater
22
Q
dance
A
de dans
23
Q
style; look
A
de stijl
24
Q
song
A
het lied
25
band
de band
26
collection
de collectie
27
concert
het concert
28
opening
de opening
29
music festival
het muziekfestival
30
art; the arts
de kunst
31
painter
de schilder
32
the Golden Age
de Gouden Eeuw
33
painting
het schilderij
34
museums
de musea
35
paint
de verf
36
canvas
het doek
37
to paint, to dye
verven
38
paintbrush
het penseel
39
player
de speler
40
ball
de bal
41
team; party
de ploeg
42
to go for a walk
wandeling maken
43
game
het spel
44
sport; sports; exercise
de sport
45
to throw
gooien
46
goal; objective; purpose
het doel
47
football; soccer
het voetbal
48
to score
scoren
49
tennis
het tennis
50
basketball
het basketbal
51
korfball
het korfbal
52
(have) scored
(hebben) gescoord
53
to play tennis
tennissen
54
to play football
voetballen
55
to jump
springen
56
to kick
schoppen
57
hockey
het hockey
58
volleyball
het volleybal
59
coach
de coach
60
racket; racquet
het racket
61
to exercise
sporten
62
championship
het kampioenschap
63
gym
de sportschool
64
marathon
de marathon
65
athletes
atleten
66
athlete (male)
de atleet
67
athlete (female)
de atlete
68
to skate; to ice skate
schaatsen
69
game; match; competition; contest
de wedstrijd
70
(have) won
(hebben) gewonnen
71
to win
winnen
72
to run a marathon
marathon lopen
73
defender
de verdediger
74
to head (a ball); to hit with the head
koppen
75
to fierljep (a Frisian sport using poles to jump rivers/canals)
fierljeppen
76
the goalkeeper
de doelman
77
midfielder
de middenvelder
78
referee; umpire
de scheidsrechter
79
cricket (the sport of)
het cricket
80
(have) fierljepped
(hebben) gefierljiept
81
tired
moe
82
disappointed
teleurgesteld
83
excited
opgewonden
84
emotion
de emotie
85
angry; mad
boos
86
feeling
het gevoel
87
happy; cheerful
vrolijk
88
confused
verward
89
happy, lucky
gelukkig
90
irritated; annoyed
geïrriteerd
91
worried; concerned
bezorgd
92
surprised
verrast
93
shocked; started; frightend
geschrokken
94
sad; distressed
bedroefd
95
to be sure; to be certain
weten het zeker
96
shy
verlegen
97
nervous
zenuwachtig
98
confident
zelfverzekerd
99
proud
trots
100
anxious
ongerust
101
ashamed; embarrassed
beschaamd
102
curious
nieuwsgierig
103
exhausted
uitgeput
104
vulnerable, attackable
kwetsbaar
105
uncertain; unsure; insecure
onzeker
106
lonely; alone
eenzaam
107
in love
verliefd
108
glad, happy
blij
109
breathless
ademloos
110
hopeless
hulpeloos
111
stubborn; headstrong
koppig
112
guilty
schuldig
113
motivated
gemotiveerd
114
jealous; envious
jaloers
115
patient
geduldig
116
desperate
wanhopig
117
cosy; convivial; fun
gezellig
118
safe; secure
veilig
119
fascinated
gefascineerd
120
happy; content; satisfied
tevreden
121
insulted
beledigd
122
laboratory
het laboratorium
123
science
de wetenschap
124
research
het onderzoek
125
experiment
het experiment
126
technical
technisch
127
the university of technology
de technische universiteit
128
chemicals
de chemicaliën
129
litre
de liter
130
speed
de snelheid
131
unit
de eenheid
132
volume
het volume
133
to amount to; to number
bedragen
134
kilogram
de kilogram
135
weight
het gewicht
136
depth
de diepte
137
distance; space
de afstand
138
matter
de materie
139
mass
de massa
140
weighing scales
de weegschaal
141
to weigh; to consider
afwegen
142
sample; monster
het monster
143
to weigh
wegen
144
concept
het concept
145
technique
de techniek
146
method
de methode
147
discovery
de ontdekking
148
theory
de theorie
149
height, level, elevation
de hoogte
150
to measure
meten
151
formula
de formule
152
electricity
de elektriciteit
153
electrical
elektrisch
154
scientist
de wetenschapper
155
cycle
de cyclus
156
surface
de oppervlakte
157
conclusion
de conclusie
158
microscope
de microscoop
159
to increase; raise
verhogen
160
magnet
de magneet
161
to reduce; to decrease
verminderen
162
petri dish
de petrischaal
163
telescope
de telescoop
164
to view; to observe; to look; to see
bekijken
165
dollar
de dollar
166
price
de prijs
167
cent
de cent
168
money
het geld
169
till; cash register; checkout counter
de kassa
170
curency
de valuta
171
euro
de euro
172
gold
het goud
173
insurance
de verzekering
174
economy
de economie
175
sale; bargain
de uitverkoop
176
sale; transaction
de verkoop
177
demand and supply
vraag en aanbod
178
supply; offer
het aanbod
179
on sale
in de uitverkoop
180
trade; business
de handel
181
consumer; user
de consument
182
credit card
de creditcard
183
(have) stolen
(zijn) gestolen
184
stock market; wallet
de beurs
185
value; worth
de waarde
186
economic
economisch
187
debt; fault; blame
de schuld
188
company; business
het bedrijf
189
business; matter; thing; affair
de zaak
190
branch (of a company)
het filiaal
191
headquarters; head office
het hoofdkantoor
192
marketing department; marketing division
de marketingafdeling
193
contract
het contract
194
advertisement; advertising
de reclame
195
to advertise
reclame maken
196
accounting
de boekhouding
197
business; things
de zaken
198
businessman
de zakenman
199
businesswoman
de zakenvrouw
200
customer service
de klantenservice
201
customer; client
de klant
202
promotion
de promotie
203
to get a promotion
promotie te maken
204
salary
het salaris
205
business trip
de zakenreis
206
product
het product
207
meeting
de vergadering
208
entrepreneur
de ondernemer
209
budget
het budget
210
company
de onderneming
211
deal
de deal
212
to participate; to take part
deelnemen
213
industry
de industrie
214
investment
de investering
215
risk
het risico
216
mark; brand
het merk
217
progress
de vooruitgang
218
firm; business; company
de firma
219
to make progress
vooruitgang boeken
220
funding; financing
de financiering
221
order; delivery
de bestelling
222
store; shop
de winkel
223
laptop
de laptop
224
agenda; diary
de agenda
225
competition
de concurrentie
226
profit
de winst
227
payroll
de loonlijst
