Week 1 Flashcards

(52 cards)

1
Q

Rigiditeit van de Nederlandse Grondwet

A

De Nederlandse Grondwet is formeel rigide vanwege de zware procedure voor wijziging, met twee lezingen met 2/3 meerderheid in beide Kamers, gescheiden door verkiezingen. Daarnaast is de Grondwet materieel rigide omdat de fundamentele principes en regels moeilijk te veranderen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uitgangspunten democratische rechtsstaat in artikel 15 lid 1 Grondwet

A

Artikel 15 lid 1 Gw (“Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen”) geeft uitdrukking aan het grondrecht op lichamelijke integriteit en het legaliteitsbeginsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ongeschreven staatsrechtelijke regel

A

Een ongeschreven staatsrechtelijke regel is een gewoonte of praktijk die door actoren als rechtens juist wordt beschouwd (bestaan van rechtsovertuiging) en algemeen wordt erkend, en die noodzakelijk is voor het in stand houden van het staatsbestuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voorbeelden van ongeschreven staatsrecht

A

Twee voorbeelden zijn de ministeriële verantwoordelijkheid (ministers zijn politiek verantwoordelijk voor het handelen van hun ambtenaren en besluiten van de ministerraad) en de onschendbaarheid van de Koning (de Koning kan juridisch niet verantwoordelijk worden gesteld als staatshoofd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Structuur van het Koninkrijk der Nederlanden (art. 1 Statuut)

A

Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier constituerende delen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Elk deel heeft eigen organen en verantwoordelijkheden, maar deelt ook gemeenschappelijke instellingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Algemene bepaling Nederlandse Grondwet

A

Sinds 2022 opent de Grondwet met een algemene bepaling die stelt dat de grondrechten en de democratische rechtsstaat worden gewaarborgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Elementen van de democratische rechtsstaat (volgens de regering)

A

De regering noemt vier kenmerkende vereisten: 1. Legaliteitsbeginsel: bevoegdheden berusten op de wet. 2. Machtenscheiding: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht gescheiden. 3. Onafhankelijke rechterlijke macht: mogelijkheid tot beroep bij overschrijding overheidsgrenzen. 4. Grond- en mensenrechten: eerbiediging van fundamentele rechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Normatieve karakter van de algemene bepaling Grondwet

A

De algemene bepaling heeft niet alleen een declaratoir karakter (vaststellen), maar ook een normatief karakter (interpretatiekader voor de rest van de Grondwet voor wetgever en rechter).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verhouding algemene bepaling tot overige bepalingen Grondwet

A

De algemene bepaling dient als interpretatiekader en geeft de grenzen/contouren aan hoe de Grondwet moet worden gelezen en begrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Toetsingsverboden voor de rechter (art. 120 en 94 Gw)

A

Een rechter mag wetten in formele zin niet toetsen aan de Grondwet, het Statuut of rechtsbeginselen (art. 120 Gw). Ook mogen nationale bepalingen niet worden getoetst aan niet-eeniederverbindende verdragsbepalingen (art. 94 Gw).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Elementen democratische rechtsstaat in toetsingsverboden

A

Het toetsingsverbod benadrukt de machtenscheiding (primaire rol wetgever), draagt bij aan het legaliteitsbeginsel (rechtszekerheid), en onderstreept het belang van een onafhankelijke rechterlijke macht binnen haar bevoegdheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Besluitvorming Staten-Generaal in de Republiek

A

Besluiten werden genomen met unanimiteit van de provincies. Vertegenwoordigers waren gebonden door een last (opdracht) van hun Provinciale Staten en moesten bij afwijking ruggespraak houden met hun achterban, wat het proces tijdrovend maakte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ontstaan Republiek der Verenigde Nederlanden (jaartallen)

A

Het ontstaan kan in 1579 (Unie van Utrecht) worden gesitueerd (samenwerking in verzet tegen Filips II) en in 1581 (Plakkaat van Verlatinge) (afzwering Filips II als landsheer, onafhankelijkheidsverklaring).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Organisatie Republiek vs. Bataafse Republiek

A

De Republiek der Verenigde Nederlanden was een confederatie met gemeenschappelijk leger en vloot, maar verder eigen bestuur per provincie. De Bataafse Republiek was een eenheidsstaat met gecentraliseerde wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Belangrijkste principes Staatsregeling Bataafsche volk (1798)

A

Liberale uitgangspunten van vrijheid en gelijkheid. 2. Soevereiniteit van het volk: volksvertegenwoordiging was het belangrijkste orgaan. 3. Machtenscheiding (trias politica).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Feodaal stelsel

A

Een systeem waarbij een leenheer grond uitleent aan een leenman in ruil voor een deel van de opbrengst en bijvoorbeeld militaire bijstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Breuk met de Republiek in de Grondwet van 1814

A

Artikel 50 Gw bepaalt dat de Staten-Generaal het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen (ipv alleen provincies). Artikel 67 lid 3 Gw stelt dat leden van de Staten-Generaal zonder last stemmen (geen ruggespraak meer nodig).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vaststelling Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

A

Het Statuut werd vastgesteld op 15 december 1954.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Staatsvorm van het Koninkrijk

A

Een mengvorm met elementen van een federatie, confederatie en eenheidsstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Staatkundige ontwikkelingen Koninkrijk (1954-2010)

A

1975: Suriname onafhankelijk. 1986: Aruba stapt uit de Nederlandse Antillen. 2010: Curaçao en Sint Maarten worden zelfstandige landen binnen het Koninkrijk, Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden bijzondere gemeenten van Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Staatkundige organisatie Koninkrijk (na 2010)

A

Het Koninkrijk bestaat uit vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Daarnaast zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba bijzondere gemeenten van Nederland.

20
Q

Kenmerken van een eenheidsstaat

A

Aan de centrale overheid komen in beginsel alle bevoegdheden toe. Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat waarbij lagere overheden bevoegdheden van de centrale overheid krijgen.

21
Q

Kenmerken van een confederatie

A

Een verbinding tussen staten die hun eigen soevereiniteit behouden maar overeenkomen om bepaalde aangelegenheden gemeenschappelijk te regelen. Besluiten hebben een volkenrechtelijk karakter en binden burgers niet direct.

22
Q

Kenmerken van een federatie

A

Deelstaten krijgen grondwettelijk verankerde zelfstandige bevoegdheden waar het centrale gezag geen inbreuk op mag maken.

23
Artikel 3 Statuut (richting staatsvorm)
Wijst op een federatie, omdat bepaalde aangelegenheden aan het Koninkrijk worden toebedeeld, wat impliceert dat andere aangelegenheden aan de landen zelf zijn.
24
Artikel 43 lid 2 Statuut (richting staatsvorm)
Duidt op een federatie, omdat het waarborgen van rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur een aangelegenheid van het Koninkrijk is, wat bescherming van grondrechten in de deelstaten impliceert.
25
Artikel 44 Statuut (richting staatsvorm)
Wijst op een eenheidsstaat, omdat wijzigingen van de Staatsregelingen moeten worden voorgelegd aan de regering van het Koninkrijk en pas in werking treden na haar instemming.
26
Artikel 50 Statuut (richting staatsvorm)
Duidt op een eenheidsstaat, omdat de Koning als hoofd van het Koninkrijk wetgeving en bestuurlijke maatregelen in de afzonderlijke landen kan schorsen of vernietigen.
27
Artikel 55 lid 2 Statuut (richting staatsvorm)
Wijst op een confederatie, omdat een wijziging van het Statuut de instemming van de afzonderlijke landen (Aruba, Curaçao, Sint Maarten) vereist.
28
Artikel 58 Statuut (richting staatsvorm)
Duidt op een confederatie, omdat het Aruba de mogelijkheid geeft de rechtsorde van het Statuut te beëindigen onder bepaalde voorwaarden.
29
Vijf perioden van de historische ontwikkeling van de Nederlandse staat
Landsheerlijke periode (10e-15e eeuw). 2. Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1579-1795). 3. De Franse Tijd (1795-1813). 4. Koninkrijk der Nederlanden (1814-1815). 5. Verdere evolutie tot vandaag (19e-21e eeuw).
30
Kenmerken Landsheerlijke periode (10e-15e eeuw)
Feodaal stelsel, Karel V als opperleenheer (personele unie, Pragmatieke Sanctie), landvoogd en stadhouders, Raad van State (ondersteuning), rechtspraak (niet onafhankelijk), centralisatie (Staten-Generaal), geen grondrechten (Bloedplakkaat).
31
Kenmerken Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1579-1795)
Statenbond/confederatie (Unie van Utrecht, Plakkaat van Verlatinge, Vrede van Munster), soevereiniteit bij gewesten, Staten-Generaal (unanimiteit, last en ruggespraak), Raad van State (dagelijks bestuur), stadhouder en raadpensionaris (machtsstrijd), economie (handel, VOC, WIC), koloniën (Antillen, Suriname).
32
Kenmerken De Franse Tijd (1795-1813)
Bataafse Republiek (eenheidsstaat, nieuwe idealen, soevereiniteit volk, machtenscheiding, Grondwet Bataafse volk), Koninkrijk Holland (Lodewijk Napoleon), inlijving bij Frankrijk (centralisatie, verlies onafhankelijkheid, Franse wetgeving).
33
Kenmerken Koninkrijk der Nederlanden (1814-1815)
Compromis (soeverein vorst en Staten-Generaal), wetgevende macht (vorst en SG), eenheidsstaat met provincies en steden (art. 50 en 67-3 Gw als breuk met Republiek), centralisatie rechtspraak, vereniging met België (tweekamerstelsel, grondrechten).
34
Verdere evolutie tot vandaag (19e en 20e eeuw)
Democratisering (ministeriële verantwoordelijkheid, direct kiesrecht, algemeen kiesrecht). Dekolonisatie en hervorming Koninkrijk (Indonesië, Statuut, Suriname, Aruba, 2010). Internationalisering (VN, Raad van Europa, EVRM, EU).
35
Verhouding Grondwet en Statuut
De Grondwet is de hoogste wet binnen Nederland. Het Statuut regelt de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden en staat boven de Grondwet waar het Koninkrijksaangelegenheden betreft.
36
Hoofdlijnen staatkundige ontwikkeling van het Koninkrijk
Oprichting in 1815 (incl. België en Luxemburg), afscheiding België (1830), onafhankelijkheid Suriname (1975), Aruba apart land (1986), Curaçao en Sint Maarten aparte landen (2010), BES-eilanden bijzondere gemeenten (2010).
37
Voorbeeld van ongeschreven staatsrecht: de vertrouwensregel
De regering en individuele ministers moeten het vertrouwen van de Staten-Generaal bezitten. Bij een aangenomen motie van wantrouwen dient de betreffende persoon ontslag in te dienen.
37
Voorwaarden voor ongeschreven staatsrecht
Gewoonte of praktijk. 2. Rechtsovertuiging (actoren beschouwen het gedrag als juridisch vereist). 3. Algemene erkenning. 4. Kwalitatieve noodzaak voor het in stand houden van het staatsbestuur.
38
Waarover gaat het staatsrecht?
Het recht dat ziet op de organisatie van de staat (inrichting, functioneren instellingen, bevoegdheidsverdeling), de grenzen van de staatsmacht (grondrechten), en de regels van staatsrecht (constitutie, grondwet, geschreven, ongeschreven, informeel).
39
Verschil constitutie en grondwet
De constitutie is de staatsregeling in brede zin (alle regels over de organisatie van de staat). De Grondwet is een geschreven document dat een deel van de constitutie vormt.
39
Kenmerken van de democratische rechtsstaat
Legaliteitsbeginsel, machtenscheiding, onafhankelijke rechtspraak, bescherming fundamentele rechten, en democratie (hoewel niet strikt een rechtsstatelijke eis, wel nauw verbonden). De rechtsstaat is sinds 2022 expliciet grondwettelijk vastgelegd.
40
Landsheerlijke periode: Karel V
Opperleenheer van de Nederlanden (personele unie met Spanje etc.), vaardigde de Pragmatieke Sanctie uit (eenheid van de Nederlanden), stelde landvoogden en stadhouders aan, en riep de Staten-Generaal bijeen voor centralisatie en financiën. Voerde het Bloedplakkaat in tegen ketterij.
41
Overgang Landsheerlijke Periode naar Republiek: Filips II en de Opstand
Filips II volgde Karel V op maar verbleef niet in de Nederlanden. Zijn strenge vervolging van protestanten, centralisatiepolitiek en geldnood leidden tot de Opstand in 1568.
42
Democratisering in de 19e en 20e eeuw
Invoering ministeriële verantwoordelijkheid en direct kiesrecht Tweede Kamer (1848, Thorbecke). Invoering algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht (1917-1919, o.a. Aletta Jacobs).
42
Republiek der Verenigde Nederlanden: Territoriale Uitbreiding en Einde
Territoriale uitbreiding door VOC (Nederlands-Indië) en WIC (Nederlandse Antillen, Suriname). Het einde kwam door hoge oorlogsschulden en de trage besluitvorming in de Staten-Generaal.
43
Bataafse Republiek: Unitariërs vs. Federalisten
Na de vlucht van stadhouder Willem V was er een conflict tussen unitariërs (voor een eenheidsstaat met soevereiniteit van het volk) en federalisten (voor behoud van de gewestelijke structuur). De unitariërs kregen uiteindelijk de overhand met steun van de Fransen.
44
Koninkrijk der Nederlanden (1814): Van Hogendorp
Gijsbert Karel van Hogendorp ontwierp de Grondwet van 1814 als een compromis tussen de republikeinse en Franse tijd, met een soeverein vorst en herstelde Staten-Generaal (maar nu als vertegenwoordiging van het hele volk).
45
Ontwikkelingen overzee na de Republiek
VOC en WIC werden ontbonden en het beheer van de gebieden kwam bij het uitvoerende bewind te liggen. Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen werden vanuit Nederland bestuurd. De slavernij werd pas in 1863 (Suriname 1873) afgeschaft. Na 1922 werden de koloniën niet langer als 'bezittingen' beschouwd.
46
Dekolonisatie en hervorming Koninkrijk (20e en 21e eeuw)
Strijd om onafhankelijkheid Indonesië (1945-1949). Vaststelling Statuut voor het Koninkrijk (1954). Onafhankelijkheid Suriname (1975). Aruba uit Nederlandse Antillen (1986). Hervorming Koninkrijksstructuur (Curaçao en Sint Maarten zelfstandige landen, BES-eilanden bijzondere gemeenten, 2010).
47