Week 1 HC Flashcards

(62 cards)

1
Q

Welke vormen van acuut kunnen voorkomen bij de neurologische anamnese?

A
  • peracuut: vasculair
  • acuut: ontsteking/infectie
  • subacuut: tumor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke afkorting kan gebruikt worden voor DD denken?

A

VITAMIN(S)-CD
* V: vasculair;
* I: infectieus;
* T: trauma;
* A: auto-immuun/allergie;
* M: metabool;
* I: idiopathisch/iatrogeen;
* N: neoplasie;
* (S: sociale oorzaken);
* C: congenitaal;
* D: degeneratief of drugs-related.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een typische bevinding bij multipel sclerose? Wat is de pathologie achter dit ziektebeeld? wat is doorgaans behandeling?

A

Auto-imuumreactie tegen centrale zenuwstelsel met schade aan de myelineschede

in lubaalpunctie (liquor) oligoklonale banden

doorgaanse behandeling is prednisonkuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke vormen van tijdversloop zijn er bij de neurologische anamnese?

A
  • chronisch: degeneratief (vb parkinson)
  • exacebaties/herstel: CVA, MS
  • paroxysmaal: epilepsie
    (aanvalsgewijs)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan je het zenuwstelsel verdelen + welke onderdelen vallen eronder?

A
  • Centraal zenuwstelsel (CNS): hersenen + ruggenmerg + retina + n. opticus
  • perifeer zenuwstelsel (PNC): hersenzenuwen (excl n. opticus) + zenuwen van/naar darmatoom
  • autonoom: functioneel apart deel van CNS en PNS
    • sympathisch
    • parasymaptisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In welke delen zijn de hersenen embryonaal verdeelt?

A
  1. telencephalon
  2. diencephalon
  3. mesencephalon
  4. metencephalon
  5. myelencephalon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke structuren ontstaan uit:
1. telencephalon
2. diencephalon
3. mesencephalon
4. metencephalon
5. myelencephalon

A
  1. telencephalon: cerebrum + subcorticale kernen: amygdala + basala ganglia
  2. diencephalon: thalamus + hypothalamus
  3. mesencephalon: middenhersenen: sup en inf colliculus
  4. metencephalon: cerebellum + pons
  5. myelencephalon: medulla oblongata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit welke structuren bestaat de hersenstam?

A

Hersenstam = middenhersenen + pons + medulla oblonga

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 4 hersen loben zijn er?

A
  • frontalis kwab
  • parientalis kwab
  • temporalis kwab
  • occipitalis kwab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zijn de linker en rechter hemisfeer met elkaar verbonden?

A

via: Corpus callosum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar in de hersenen ligt het motorisch en sensibel functioneel gebied?

A

Motoriek: gyrus pre-centralis

Sensibel: gyrus post-centralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 4 systemen zijn er bij in het zenuwstelsel?

A
  1. sensorisch systeem
  2. motorisch systeem
  3. cognitief systeem (voor planning en selectie)
  4. limbisch systeem (voor emoties, pijn) (bestaat uit amygdala, hypothalamus en insula)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is grijze en witte stof? wat zijn neuronen?

A

Neuronen zijn zenuwcellen van czs (kunnen niet delen)

Grijze stof (cellichamen en dendrieten)
witte stof (axonen met myelineschede)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit welke elementen is een axon opgebouwd?

A
  • Dendriet: naar cellichaam toe
  • soma
  • axon heuvel
  • axon: van cellichaam af
    • mogelijk myelineschede
  • pre-synaptische eind: neurotransmitters in vesiculi
  • synaps
    *presynaptische element
    • synapsspleet
    • postsynaptische element met receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke verschillende vormen neuronen heb je?

A
  • cordiaal pyramide cel
  • retinaal bipolair cel
  • retinaal ganglion cel
  • retinaal amacrine cel
  • cerebrale perkunje cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke twee manieren kan je neuronen classificeren + wat zijn de subtypes? (zie plaatjes!)

A
  1. basis van structuur:
    - projectie
    • lange afstand
    • lokaal
      - dendritische structuur
    • pyramide-vorm
    • ster-vorm
      - aantal uitsteeksels
    • 1 (unipolair) of 2 (bipolair)
    • veel (multipolair)
  2. basis van verbindingen:
    - divergent: 1 op veel
    - focussed: 1 op weinig
    - convergent: meer op 1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke verschillende soorten synapsen zijn er?

A
  • elektrisch transmissie (via gap junctions)
  • chemische transmissie (via neurotransmitters over synaps)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van de myelineschede?

A

Zorgt dat electrische signalen sneller verlopen mbv actiepotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke globale stappen verloopt chemische transmissie bij synapsen?

A

fusie van blaasje in pre-synaptische membraan –> bevat neurotransmitters –> release in synaptische spleet –> kortdurende hechting aan post-synaptische receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat bepaald of een signaal inhiberend of exciterend is?

A

combinatie van transmitter + receptor

Er is dus geen exciterend of inhiberend neurotransmitter!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoeveel verschillende neurotransmitters kan 1 cel afgeven?

A

1 cel kan 1 neurotransmitter afgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat onderscheidt een gliacel van een neuron?

A

Gliacellen: geen axonen + geen actiepotentiaal + kunnen blijven delen
- steuncellen van neuronen en veel meer in aantal dan neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de algemene functie van gliacellen?

A
  • controle interne milieu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke verschillende types gliacellen zijn er + wat is hun functie?

A

Centraal:
- oligodendrocyten –> myelineschede maken
- astrocysten –> bloed-hersen-barriere
- microglia –> fagocytose, litteken vorming
- ependymcellen –> liquor productie

Perifeer:
- satelliet cellen
- Schwann cellen –> myelineschede maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is het verschil tussen de myelineschede gemaakt door oligodendrocyten en schwann cellen?
Oligodendrocyten: om meerdere axonen heen + centraal zs Schwann cellen: om 1 axon heen + perifeer zs
26
Hoe is de oriëntatie in het ruggenmerg opgebouwd? schets plaatje voor tentamen! (HC1)
Dorsale zijde = sensibel - axonen in dorsale hoorn + cellichaam in ganglion in dorsale wortel Ventraal = motorisch - cellichaam ligging in ruggenmerg in ventrale hoorn + lange axonen richting spieren
27
Hoeveel segmenten zijn er in het ruggenmerg?
Segmenten = plek van uittreden afkomstig van 1 wortel 8 cervicale (let op! 7 cervicale wervels, 8 zenuwen!) 12 thoracale 5 lumbale 5 sacrale
28
Wat is een plexus?
Plexus = herschikking van spinale zenuwen van de ledenmaten
29
Benoem alle 12 hersenzenuwen, en of ze sensorisch, motorisch of gemengd zijn
Naam Type vezel Functie I N. olfactorius Somato- sensibel Reuk: loopt van neusslijmvlies naar bulbus olfactorius, dan via de tractus olfactorius naar de frontaalkwab. Loopt niet via de thalamus. II N. opticus Somato- sensibel Visus: loopt van de retina (netvlies) naar de thalamus, naar de visuele schors in de occipitaal kwab. De twee oogzenuwen kruisen in het chiasma opticum, hierna wordt de nervus tractus opticus genoemd. III N. oculomotorius Somato- motorisch Innerveert vier oogspieren: m. rectus superior, m. rectus medialis, m. rectus inferior, m. obliquus inferior. Via nucleus oculomotorius. Viscero- motorisch Innerveert de m. constrictor pupillae, de gladde spier rondom de pupil. Via nucleus van Edinger-Westphal. IV N. trochlearis Somato- motorisch Innerveert de oogspier m. obliquus superior. Deze zenuw treedt als enige zenuw aan de dorsale zijde van de hersenstam uit en loopt gekruist. Via nucleus trochlearis. V N. trigeminus Somato- sensibel Gnostische en vitale informatie van het aangezicht. Via de nucleus princeps en de spinale trigeminuskern. Somato- motorisch Innerveert een groep kauwspieren. Via de nucleus motorius. VI N. abducens Somato- motorisch Innerveert de oogspier m. rectus lateralis. Via de nucleus abducens. VII N. facialis Somato- motorisch Innerveert de aangezichtsspieren. Viscero- motorisch Innerveert de speekselklieren. Via nucleus salivatorius. Somato- sensibel Huid rond het oor. Via spinale trigeminuskern. Viscero- sensibel Smaak: voorste 2/3e van tong. Via nucleus tractus solitarius. VIII N. vestibulo- cochlearis Somato- sensibel Gehoor (informatie van cochlea): via nucleus cochlearis. Evenwicht (informatie van vestibulum): via nucleus vestibularis. IX N. glosso- pharyngeus Somato- motorisch Dwarsgestreepte spieren van pharynx en larynx. Via nucleus ambiguus. Viscero- motorisch Speekselklieren. Via nucleus salivatorius inferior. Viscero- sensibel Informatie over hartfrequentie, bloeddruk, chemische samenstelling bloed. Via nucleus tractus solitarius. Somato- sensorisch Registreren aanraking of beschadiging aan de achterzijde van de tong en bovenzijde van de pharynx. X N. vagus Somato- motorisch Innerveert de dwarsgestreepte spieren van de pharynx en de larynx, inclusief de stembanden. Via nucleus ambiguus. Viscero- motorisch Innerveert alle parasympathische ganglia bij thoraxorganen en bij veel buikorganen. Via nucleus dorsalis motorius vagus. Somato- sensibel Huidgebied rondom oor. Via spinale trigeminus kern. Viscero- sensibel Informatie van de thorax en buikorganen. Via nucleus tractus solitarius. XI N. accessorius Somato- motorisch Innerveert de nekspieren m. trapezius en m. sternocleidomastoideus. XII N. hypoglossus Somato- motorisch Innerveert tongspieren. Via nucleus hypoglossus. Some Say Marry Money, But My Brother Says Big Boobs Matter More.
30
Welke segmenten bevat de plexus brachialis?
Plexus brachialis: segment C4-T1 --> arm
31
Welke segmenten bevat de plexus femoris?
Plexus femoris: L3-S1 --> benen
32
Hoe kan de uitval van darmatomen helpen met het lokaliseren?
uitval bij de pt van: - 1 dermatoom --> 1 spinale zenuw - delen van meerdere darmatomen = 1 perifere zenuw
33
Wat bepaald langzame vs snelle vuurfrequentie van zenuwcellen bij de sensibiliteit?
Langzaam --> bepalen intensiteit van de prikkels Snel --> bepalen verandering in intensiteit van prikkels
34
Uit welke twee gescheiden banen bestaat de somato-sensibiliteit?
1. gnostische sensibiliteit = proprioceptie, fijne tast/druk, vibratie 2. vitaal sensibiliteit = pijn en temperatuur
35
Hoe verschillen de gnostische en vitale sensibiliteit banen van elkaar?
Gnostisch: - synaps in de hersenstam -kruisen in de hersenstam Vitaal: - synaps in ruggenmerg - kruist in ruggenmerg --> anterolaterale baan
36
Hoeveel synapsen heb je minimaal nodig in de sensibiliteit?
3 synapsen: hersenstam/ruggenmerg (afhankelijk welke baan) --> thalamus --> primaire sensorische schors
37
Waar bestaat een motor unit uit?
Motor unit = motoneuron + spiervezels
38
Hoe is de verhouding bij aansturing van motoneuron op spiervezels bij: - fijne bewegingen - krachtige bewegingen
- fijne bewegingen: 1 motoneuron op 1 spiervezel - krachtige beweging: 1 motoneuron op meerdere spiervezels
39
Hoe lopen reflexen? leg uit mbv kniepeesreflex
Reflex: activeren binnen ruggenmerg 1. monosynaptische Reflex: primaire afferent van motoneuron van sensibele neuron uit spinaal ganglion direct verboden op motoneuron in ruggenmerg die direct spier aanstuurt --> vb aansturen m. quadriceps aanspannen 2. polysynaptische reflex: sensibele neuron in ruggenmerg geschakeld aan interneuron (schakelneuron) die inhiberende signaal stuurt aan motoneuron in ruggenmerg --> spier innerveren die moet ontspannen --> vb. m. hamsting ontspannen
40
Hoe verloopt de cortico-spinale banen + waar kruist deze zich? Wat houdt de cortico-spinale baan in?
Corsico-spinale banen: via pyramidebaan naar hersenen --> kruising in: medulla - contra-laterale kant aansturen = linker kant hersenen stuurt rechter kant mononeuronen aan Cortico-spinale baan zorgt voor vrijwillige motorische functie van de extremiteiten
41
Hoe verloopt het extra-pyramidale systeem + functie?
Extra-pyramide systeem - functie: coördineren van bewegingen en afstemmen van bewegingen - via: systeem in cerebellum - via: basale ganglia --> bepaald of verstandig is om te bewegen of niet - effect verloopt via pyramide baan
42
Wat is lokalisatie?
Lokalisatie = op basis van symptomen en bevindingen in LO voorspellen waar het probleem in zenuwsysteem zit
43
Hoe kan er onderscheidt worden gemaakt tussen centraal of perifeer probleem bij lokalisatie?
1. Atrofie - Centraal: - - Perifeer: + 2. Tonus - Centraal: verhoogd - Perifeer: verlaagd 3. Reflexen: spierstrekking - Centraal: verhoogd - Perifeer: verlaagd 4. Voetzoolreflex - Centraal: babinski = extensie grote teen - Perifeer: normaal = flexie grote teen
44
Wat is bepaalde uitval bij een zenuwlaesie? TENTAMEN
Zie plaatje HC4 week 1 + PD5 week 1 Centrale input remt de voetzoolreflex. Bij een centraal probleem is er dus geen remming van de reflex en verloopt de reflex volgens Babinski. Als iemand helemaal slap is en dus geen spiertonus heeft, pleit dit voor een perifere aandoening. Bij iemand met een centrale aandoening is alles juist heel aangespannen. Er ontstaan dan enorm stijve of spastische spieren. De reflexen van mensen met een centrale aandoening zijn verhoogd. Alleen bij perifere afwijkingen zal er ook sprake zijn van atrofie van de spieren.
45
Wat is een (spatiale) neglect?
Neglet = niet of minder bewust van 1 kant van het lichaam en de omgeving hiervan - kan visueel of tactiel (gevoel) zijn
46
Hoe wordt er onderscheidt gemaakt tussen centrale en perifere facialisparese?
Centrale facialisparse: aleen mond gaat hangen Perifere facialisparse: kan ook oog niet sluiten dus obv dermatomen!
47
Welke twee soorten CVA's zijn er?
CVA = cerebraal vasculair accident, stoornis van bloedvaten in of naar hersenen 1. Herseninfarct --> afsluiting bloedvat 2. Hersenbloeding --> gebarsten bloedvat
48
Hoe kan je onderscheidt maken op CT tussen herseninfarct en hersenbloeding + wat komt vaker voor?
Herseninfarct: - CT: hypodens - 80% van gevalen Hersenbloeding: - CT: hyperdens - 20% van gevallen
49
Wat zijn kenmerken van de symptomen die ontstaan bij een CVA?
- ontstaan: acuut + onverwachts - geven: vocale functiestoornissen in hersenen of hersenstam - niet veroorzaakt door trauma, infectie of epilepsie = uitsluiten!!
50
Wat zijn voorbeelden van focaal functiestoornissen?
- hemiparase (eenzijdige verlamming) - afasie (moeite met begrip van taal) - hemianopsie (deel van zicht weg) - dysartrie/diplipie (moeite met uitspreken van taal/dubbelzien) - ataxie (moeite met beweging (ongecoordineerd))
51
Welke symptomen kunnen ontstaan als er een CVA is in de linker hemisfeer?
- rechter hand uitval - problemen met gesproken taal - problemen met reken - problemen met geschreven taal - problemen met wetenschappelijke vaardigheden - problemen met redeneren
52
Welke symptomen kunnen ontstaan als er een CVA is in de rechter hemisfeer?
- linker hand uitval - probleem met artistieke vaardigheden - problemen met kunst beleving - problemen met ruimtelijk inzicht - problemen met inzicht - problemen met creativiteit
53
Welke symptomen kunnen ontstaan bij een herseninfarct in de A. cerebri media?
A. cerebri media: - eenzijdig zwakte gelaat, arm ernstiger dan been - eenzijdige gevoelsstoornis - afasie - andere hogere cerebrale stoornissen - hemianopsie - dysartrie
54
Welke symptomen kunnen ontstaan bij een herseninfarct in de A. cerebri anterior?
A. cerebri anterior: - eenzijdige zwakte, been >>> armen, gelaat - eenzijdige gevoelsstoornis - gedragsstoornis - desoriëntatie, apathie - dysartrie
55
Welke symptomen kunnen ontstaan bij een herseninfarct in de A. cerebri posterior?
A. cerebri posterior: - hemianopsia of kwadrantanopsie - (eenzijdige zwakte) - (eenzijdige gevoelsstoornis)
56
Welke symptomen kunnen ontstaan bij een herseninfarct in de A. vertebralis/A. basilaris?
A. vertebralis/A. basilaris: Cerebellum: - coördinatiestoornis: niet gekruist - dysartrie - draaiduizeligheid Hersenstam: - dubbelzien - stikstoornis - ataxie - dysartrie, draaiduizeligheid, bilateraal zwakte
57
Wat kunnen oorzaken zijn van een herseninfarct?
- intracardiale artherosclerose: * groot bloedvat afsluiting: 15% * klein, lenticulostriarie afsluiting (lacunair infarct): 25% - extracardiale atherosclerose: * embolie vanuit A. carotis of A. vertebralis: 30% - cardiaal embolie: 15% - overig: 15% * hematologisch: polycystheie, torbocytemie, maligniteit, stollingafwijkingen * vasculitis * hemodynamische oorzaak * dissectie
58
welke 2 gebieden in de hersenen zijn er te onderscheiden bij een herseninfarct?
1. infarcten --> niet meer te redden 2. Penumra--> weefsel dat acuut beschadigd als vat dicht is = is nog te redden
59
Wat zij de behandelopties van een herseninfarct + binnen hoe snel moet het geven worden?
- trombolyse: * effectief als binnen 4,5 uur gegeven - trombectomie endovasculair: * binnen 6 uur toegepast
60
Wat is het effect van de trombose en trombectomie bij herseninfarct behandeling + hoeveel % komt hiervoor in aanmerking?
Trombolyse: op elke 100 behandelde pt zullen er 10 minder overlijden of blijvend invalide worden - NL: 75% optijd in ziekenhuis Trombectomie: op elke 100 behandelde pt zullen er 20 minder overlijden of blijvend invalide worden - ± 20-30% van acute pt komt hiervoor in aanmerking
61
Hoe wordt het startmoment van herseninfarct bepaald bij iemand die wakker wordt met teken van een herseninfarct?
- perfusiescan
62
Mag je meteen trombolyse geven bij verdenking CVA?
NEE! er moet eerst worden onderscheiden tussen infarct en bloeding. Bij bloeding trombolyse geven kan de pt doodbloeden