Week 1 powerpointslides Flashcards
(12 cards)
Functies van het staatsrecht
Constitueren, attribueren, reguleren
Soevereiniteit
Het hebben van de hoogste rechtsmacht / niet gebonden zijn aan door anderen gestelde regels (komt toe aan staten)
Wanneer een staat?
Territoir, natie, interne soevereiniteit, externe soevereiniteit
Waarom machtoefening geaccepteerd?
Traditie, charisma en ‘het werkt’
Fragile states
Geen effectief gezag
Formele consititutie
Een synoniem voor de GW en het Statuut (vorm)
Materiële constitutie
Alle regels over de organisatie van de overheid en fundamentele normen over de verhouding met de overheid - organieke wetten ongeschreven staatsrecht, reglementen van Orde (inhoud)
Gezag
Gezag is gelegitimeerde dwang: (potentiële) dwang die wordt geaccepteerd door degenen jegens wie het wordt uitgeoefend - gelegitimeerd op basis van een (wettelijke) bevoegdheid
Dwang
De mogelijkheid om anderen te dwingen
Waarom wettelijke bevoegdheid?
Overheidsoptreden moet terug te voeren zijn op een wet van de wetgever (staatsrechtelijk legaliteitsbeginsel) + wetgever is gekozen door de kiesgerechtigde bevolking (democratieprincipe)
Machtenscheiding
Scheiding in functies (wetgever, besturen en rechtspreken), scheiding in insituties (1+2de kamer, regering, rechterlijke macht), scheiding in personen (Kamerleden, ministers, rechters)
Democratische rechtsstaat
Maximaal gezag met minimale dwang