Week 2 Flashcards
(99 cards)
1
Q
een beetje
A
a bit
2
Q
bijna
A
almost
3
Q
daar
A
there, over there
4
Q
dik
A
fat, thick
5
Q
eigenlijk
A
actually
6
Q
de etalage
A
shop window
7
Q
groot
A
large
8
Q
het haar
A
hair
9
Q
de jongen
A
boy, young man
10
Q
de jurk
A
dress
11
Q
kaal
A
bald
12
Q
het kind
A
child
13
Q
klein
A
small
14
Q
kort
A
short
15
Q
maar
A
but
16
Q
het meisje
A
girl
17
Q
meneer
A
Mr
18
Q
mevrouw
A
woman
19
Q
natuurlijk
A
natural
20
Q
normaal
A
nromal
21
Q
of
A
or
22
Q
de pruik
A
wig
23
Q
der rok
A
skirt
24
Q
de schoen
A
shoe
25
slecht
bad
26
te
too
27
tenminste
at least
28
twee
two
29
van
of
30
veel
much, many, a lot
31
verschrikkelijk
terrible
32
versleten
down at heel, worn out
33
de vrouw
woman
34
Wat jammer!
what a shame
35
weg
away, gone
36
Nee joh
Not really
37
Zie je ...?
Do you see
38
zo
so
39
a bit
een beetje
40
almost
bijna
41
there, over there
daar
42
fat, thick
dik
43
actually
eigenlijk
44
shop window
de etalage
45
large
groot
46
hair
het haar
47
boy, young man
de jongen
48
dress
de jurk
49
bald
kaal
50
child
het kind
51
small
klein
52
short
kort
53
but
maar
54
girl
het meisje
55
Mr
meneer
56
woman
mevrouw
57
natural
natuurlijk
58
normal
normaal
59
or
of
60
wig
de pruik
61
skirt
de rok
62
shoe
de schoen
63
bad
slecht
64
too
te
65
at least
tenminste
66
two
twee
67
of
van
68
much, many, a lot
veel
69
terrible
verschrikkelijk
70
down at heel, worn out
versleten
71
woman
de vrouw
72
what a shame
Wat jammer!
73
away, gone
weg
74
Not really
Nee joh
75
Do you see
Zie je ...?
76
so
zo
77
alles
everything
78
altijd
always
79
de biografie
biography
80
het boek
book
81
de dag
day
82
Dag!
Hello!
83
goed
good
84
Goedemorgen
good morning
85
heel
very
86
jazeker
of course
87
kieskeurig
fussy, суетлив
88
mijn
my
89
moeilijk
difficult
90
de naam
name
91
de oom
uncle
92
de tante
aunt
93
over
about
94
de roman
novel
95
saai
dull, boring
96
de schrijver
author
97
de verpleger
nurse
98
uit
from, out of
99
Weet ik veel?
How should I know?
