Week 4 Flashcards
(107 cards)
1
Q
binnen
A
inside
2
Q
buiten
A
outside
3
Q
beneden
A
downstairs
4
Q
boven
A
upstairs
5
Q
thuis
A
at home
6
Q
geen
A
kein
7
Q
herfst, najaar
A
autumn
8
Q
lente, voorjaar
A
spring
9
Q
anders
A
otherwise
10
Q
beloven
A
to promise
11
Q
het bad
A
bath
12
Q
het Engels
A
English
13
Q
eten
A
to eat
14
Q
de fiets
A
bicycle
15
Q
gevaarlijk
A
dangerous
16
Q
het kantoor
A
office
17
Q
laten
A
to let, to leave
18
Q
de mens
A
person
19
Q
met
A
with
20
Q
morgen
A
tomorrow
21
Q
het Nederlands
A
Dutch
22
Q
op
A
on, in
23
Q
de poes
A
cat
24
Q
de rust
A
rest, peace
25
spelen
to play
26
het strand
beach
27
stoppen
to stop
28
studeren
to study
29
vandaag
today
30
het vlees
meat
31
weten
to know (a fact)
32
de zee
sea
33
zeuren
to whine, to nag
34
zoet
sweet, good
35
zwemmen
to swim
36
inside
binnen
37
outside
buiten
38
downstairs
beneden
39
upstairs
boven
40
at home
thuis
41
kein
geen
42
autumn
herfst, najaar
43
spring
lente, voorjaar
44
otherwise
anders
45
to promise
beloven
46
bath
het bad
47
English
het Engels
48
to eat
eten
49
bicycle
de fiets
50
dangerous
gevaarlijk
51
office
het kantoor
52
to let, to leave
laten
53
person
de mens
54
with
met
55
tomorrow
morgen
56
Dutch
het Nederlands
57
on, in
op
58
cat
de poes
59
rest, peace
de rust
60
to play
spelen
61
beach
het strand
62
to stop
stoppen
63
to study
studeren
64
today
vandaag
65
meat
het vlees
66
to know (a fact)
weten
67
sea
de zee
68
to whine, to nag
zeuren
69
sweet, good
zoet
70
to swim
zwemmen
71
zich amuseren
to amuse oneself
72
zich gedragen
to behave
73
zich haasten
to hurry
74
zich herinneren
to remember
75
zich verbazen
to be amazed
76
zich vebeelden
to imagine
77
zich vergissen
to be mistakenm, to be wrong
78
zich vervelen
to be bored
79
aan
to, at
80
afrekenen
to pay the bill
81
de appeltaart
apple cake
82
het cadeau
present, gift
83
druk
busy
84
ik heb het druk
I am busy
85
eigenlijk
actually
86
fris
fresh
87
geven
to give
88
kopen
to buy
89
de koffie
coffee
90
het kopje
cup
91
krijgen
to receive, to get
92
lekker
nice, tasty
93
metten
immediately
94
het mobieltje
mobile phone
95
de middag
afternoon, midday
96
nemen
to take
97
niets
nothing
98
nog een
another
99
de ober/de serveerster
waiter/waitress
100
ook nog
as well
101
ontzettend
very, extremely
102
smaken
to taste
103
het stuk
piece
104
het terrasje
terrace
105
de thee
tea
106
van
of, from
107
de zon
sun
