Week 2 Flashcards

(24 cards)

1
Q

Non-verbale communicatie

A

Manier waarop mensen opzettelijk of onopzettelijk communiceren zonder woorden, non-verbale signalen zijn onder meer gelaatsuitdrukkingen, stemgeluid, gebaren, lichaamshouding en -beweging, aanrakingen en oogcontact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Coderen

A

Alle mensen ‘coderen’ deze emoties op dezelfde manier, ze drukken ze op dezelfde manier uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De-coderen

A

Interpreteren (verklaren ) van emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cultureel bepaalde regels over welke non-verbaal gedragingen gepast zijn om te laten zien

A

Manifestatieregel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Emblemen

A

Europeanen en Amerikanen die beiden het oke teken ( waarbij je een cirkel vormt met je duim en wijsvinger) of de opgestoken middelvinger snappen

  • het zijn alleen niet universele tekens maar toch worden ze begrepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Impliciete persoonlijkheidstheorie

A

Soort schema dat mensen gebruiken om verschillende persoonlijkheids trekken te groeperen. zo menen veel mensen dat iemand die vriendelijk is, ook wel gul zal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

*Impliciete persoonlijkheidstheorie

Halo effect

A

Mooie mensen hebben een voordeel tijdens een job interview

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

*Impliciete persoonlijkheidstheorie

Horn effect

A

Ik vind hem niet aardig hij zal vast ook nooit geld aan goede doelen geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Attributie theorie

A

Beschrijven van de manier waarop mensen de oorzaken van hun eigen en andermans gedrag verklaren.

Waarom doen mensen wat ze doen (de waarom vraag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

*attributietheorie

Interne attributie

A

De oorzaak van het gedrag van de persoon zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

*attributietheorie

Externe attributie

A

De oorzaak van het gedrag leggen we uit aan de hand van de situatie. Hij kon er niks aan doen dat hij te laat was want de brug stond open

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

We hebben de neiging om iets wat je ziet bij een persoon (gedrag) toe te schrijven aan de persoon en de situatie veel minder in beschouwing te nemen

A

Fundamentele attributie fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het belang van het gene wat je waarneemt.

Het ogenschijnlijk belang van de informatie waarop mensen hun aandacht gericht hebben

De gene die we het beste kunnen zien, speelt in ons begrip de grootste rol

A

Perceptuele saillantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tweeledig proces van attributie

A
  1. Interne attributie: het gedrag is het gevolg van iets in de persoon (automatisch)
  2. Corrigeren voor de situatie: in welke situatie vond het gedrag plaats ? (Kost inspanning)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dit doe je om een positief zelfbeeld te behouden.

De beschikbare informatie op basis waarvan we een attributie maken.

Vb: de toets was veelte moeilijk daarom heb ik een onvoldoende

A

Zelfdienende attributie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Defensieve attributie

A

Karma

Geloof in een rechtvaardige wereld (wie goed doet goed ontmoet)

17
Q

Volgens Paul Ekman en zijn collega’s zijn er zes basis emoties die in het grootste deel van de wereld op dezelfde manier worden uitgedrukt. Welke emoties zijn dit?

A) verdriet, bezorgdheid, schaamte, trots, verrassing en schaamte

B) afschuwelijk, angst, trots, schaamte, blijheid en verachting

C) blijheid, afschuw, woede, angst, verrassing en verdriet

D) schaamte, verdriet, trots, verwarring, verrassing en verachting

A

C) blijheid, afschuw, woede, angst, verrassing en verdriet

18
Q

Wat is een bewijs voor de stelling dat gezichtsuitdrukkingen aangeboren zijn?

A) blinde mensen vertonen ook gezichtsuitdrukkingen

B) de meeste mensen vertonen in allerlei situaties gezichtsuitdrukkingen

C) apen vertonen ook gezichtsuitdrukkingen

D) ze zijn cultureel universeel

A

A) blinde mensen vertonen ook gezichtsuitdrukkingen

19
Q

Wat zijn emblemen?

A) cultureel universele gebaren met de hand

B) vaste volgorde is van gebarenreeksen

C) merktekens voor een bepaalde cultuur

D) gebaren met een duidelijke, gemakkelijk te begrijpen definitie

A

D) gebaren met een duidelijke, gemakkelijk te begrijpen definitie

20
Q

Hoe gebruikt men een impliciete persoonlijkheidstheorie om iets te kunnen zeggen over andere mensen?

A) we gebruiken verkeerde aannames over iemands persoonlijkheid

B) men kijkt naar enkele eigenschappen en leidt aan de hand daarvan schema’s, andere eigenschappen, af

C) we schakelen bewust denken uit en proberen ons onderbewustzijn een mening te laten vormen

D) we vragen aan anderen dat ze van een persoon vinden, en nemen deze mening mee in onze overweging

A

B) men kijkt naar enkele eigenschappen en leidt aan de hand daarvan schema’s, andere eigenschappen, af

21
Q

Welk begrip hoort bij deze definitie: ‘gevolgtrekking dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt als gevolg van de situatie waar in diegene zich bevindt’?

A) interne attributie

B) fundamentele attributie fout

C) @Attributie theorie

D) externe attributie

A

D) externe attributie

22
Q

Welke attributie is een vorm van een defensieve attributie?

A) een zelf dienende attributie

B) de Gambler fallacy

C) het frequency effect

D) het geloof in een rechtvaardige wereld

A

D) het geloof in een rechtvaardige wereld

23
Q

Het actor/observator verschil in attributies maakt dat we:

A) ons eigen gedrag en dat van anderen aan de situatie toe te schrijven

B) ons eigen gedrag aan de situatie en het gedrag van anderen aan disposities toe schrijven

C) ons eigen gedrag aan disposities en het gedrag van anderen aan de situatie toe schrijven

D) ons eigen gedrag en dat van anderen aan disposities toeschrijven

A

C) ons eigen gedrag aan disposities en het gedrag van anderen aan de situatie toe schrijven