Week 5 Flashcards

(39 cards)

1
Q

Zijn meningen en voorkeuren die mensen erop nahouden. …. zijn evaluaties van objecten, mensen, plaatsten, ideeën maar ook gedragingen

A

Attitudes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de 3 componenten van tripartite model van attitudes

A
  • affectieve component
  • cognitieve component
  • gedragsmatig component
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt een affectief component in?

A

Bestaat uit onze emotionele reacties op het attitudeobject

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef een voorbeeld van een affectief component

A

Geschokt, verdrietig, warmte of juist irritatie (weer zo’n goed doel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt een cognitief component in?

A

Bestaat uit onze gedachten en opvattingen over het attitudeobject

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef een voorbeeld van een cognitief component

A

“Wat een goed initiatief, deze mensen moeten worden geholpen”

“Stom liedje, slappe tekst”

“Blijft teveel geld aan de strijkstok hangen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt een gedragsmatig component in?

A

Bestaat uit onze handelingen of ons observeerbare gedrag ten opzichte van het attitudeobject

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef een voorbeeld van een cognitief component

A

Ik zet de radio harder

ik zing mee

ik doneer geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klassieke conditionering

A

Een vorm van leren

Een neutrale prikkel (stimulus) koppelen aan een stimulus die leidt tot een reflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voorbeeld van klassieke conditionering

A

Reclames voor een (alcoholisch) drankje met mooie mannen/vrouwen. Je hebt bepaalde gevoelens bij de mooie man of vrouw en dit wordt gekoppeld aan het drankje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is operante conditionering ?

A

Verschijnselen waarbij gedrag dat mensen uit zichzelf vertonen toe-of afneemt, afhankelijk van de vraag of het wordt gevolgd door positieve bekrachtiging of door straf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Attitudes veranderen

A

Als attitudes veranderen is dat vaak een reactie op sociale invloed. Alle attitudes over elk onderwerp kunnen beïnvloed worden door wat andere mensen zeggen of doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Persuasieve communicatie

A

Boodschap. Bv een toespraak of tv spotje die een bepaalde kant van een kwestie bepleit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Elaboration likelihood model

A

Theorie die gaat over de twee manieren waarop persuasieve communicatie tot attitudeverandering kan leiden

  • centrale route
  • perifere route
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

*elaboration likelihood model

Centrale route

A

Wanneer mensen gemotiveerd en in staat zijn om aandacht te besteden aan de argumenten in de boodschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

*elaboration likelihood model

Perifere route

A

Wanneer mensen geen aandacht kunnen of willen besteden aan de argumenten, maar in plaats daarvan beïnvloed worden door de oppervlakkige kenmerken (bijvoorbeeld wie de toespraak hield)

Kim kardashian die tweet over eos lip balms

17
Q

Yale attitude change approach

A

‘Wie zei wat tegen wie’: de bron van de boodschap, de aard van de boodschap en de aard van het publiek

18
Q

Marja wil stoppen met roken. Haar collega’s,kinderen, partner, vrienden en ook haar dokter hebben stuk voor stuk aan haar geprobeerd duidelijk te maken hoe belangrijk het voor haar is om te stoppen. Denk aan Ajzens ‘Theorie over gepland gedrag’ welk van de onderstaande factoren belemmert het meest waarschijnlijk haar sterke intentie om dit keer écht te gaan stoppen?

A) Marja’s subjectieve normen
B) Maja’s specifieke attitude over roken
C) Marja’s ingeschatte controle over gedrag
D) De toegankelijkheid van Marja’s attitudes

A

C) Marja’s ingeschatte controle over gedrag

19
Q

Mensen zullen eerder afgaan op de oppervlakkige kenmerken van een boodschap, zoals de bron of de lengte, wanneer;

A) Er zowel voor- als tegenargumenten worden genoemd
B) Zij een hoge cognitiebehoefte hebben, het onderwerp belangrijk is en er veel toehoorderes zijn.
C) De boodschap niet persoonlijk relevant is, ze weinig tijd hebben of moe zijn.
D) De kern van de boodschap hun positieve zelfbeeld bevestigd

A

C) De boodschap niet persoonlijk relevant is, ze weinig tijd hebben of moe zijn.

20
Q

Welke van de onderstaande uitspraken over het veranderen van iemands attitude klopt niet?

A) als je iemands attitude wilt veranderen met een boodschap, kun je er het beste voor zorgen dat diegene gemotiveerd en in staat is om zorgvuldig naar de boodschap te luisteren.

B) als je iemands attitude wilt veranderen met een boodschap, kun je er het beste voor zorgen dat je zoveel mogelijk argumenten aandraagt die de boodschap ondersteunen.

C) als je iemands attitude wilt veranderen met een boodschap, kun je er het beste voor zorgen dat de boodschap door iemand met autoriteit wordt uitgesproken.

D) als je iemands attitude wilt veranderen met een boodschap, kun je er het beste voor zorgen dat de boodschap wordt uitgesproken door iemand die aantrekkelijk is.

A

B) als je iemands attitude wilt veranderen met een boodschap, kun je er het beste voor zorgen dat je zoveel mogelijk argumenten aandraagt die de boodschap ondersteunen.

21
Q

Mensen hebben over bijna alles wat ze tegenkomen wel een mening, ook wel attitudes genoemd. Attitudes bestaan uit drie componenten: een affectieve, cognitieve en gedragsmatig component. Hoe verhouden deze componenten zich tot elkaar?

A) in elke situatie is de verhouding tussen de componenten verschillend.

B) in elke situatie is de affectieve component de sterkst geldende component.

C) in elke situatie volgt uit de affectieve en cognitieve component de gedragsmatige component.

D) in elke situatie is de gedragsmatige component het belangrijkst

A

A) in elke situatie is de verhouding tussen de componenten verschillend.

22
Q

Stel je wilt voorkomen dat mensen vuil in de collegezaal laten liggen. Welke van de onderstaande teksten kun je volgens de reactantietheorie dan het beste op de deuren of muren van de zaal ophangen?

A) laat geen vuil liggen.

B) absoluut verboden om vuil te laten liggen.

C) verboden om vuil achter te laten.

D) gelieve geen vuil achter te laten.

A

D) gelieve geen vuil achter te laten.

23
Q

Als je erop uit bent iemands attitude langdurig te veranderen met sterke argumenten, dan kun je er het beste voor zorgen dat:

A) je zoveel mogelijk argumenten kunt aandragen die de boodschap ondersteunen.

B) de boodschap wordt uitgesproken door iemand die aantrekkelijk is.

C) de boodschap door iemand met autoriteit wordt uitgesproken.

D) diegene gemotiveerd en in staat is om zorgvuldig naar de boodschap te luisteren.

A

D) diegene gemotiveerd en in staat is om zorgvuldig naar de boodschap te luisteren.

24
Q

De kans dat angstopwekkende communicatie tot attitudeverandering leidt is het kleinst als:

A) de angst die wordt opgewekt niet te heftig is en erbij wordt aangegeven hoe de angst gereduceerd kan worden.

B) de angst die wordt opgewekt heel heftig is en er niet bij aangegeven wordt hoe de angst gereduceerd kan worden.

C) de angst die wordt opgewekt niet te heftig is en het onderwerp persoonlijk relevant is.

D) de angst die wordt opgewekt realistisch is.

A

B) de angst die wordt opgewekt heel heftig is en er niet bij aangegeven wordt hoe de angst gereduceerd kan worden.

25
Het zorgvuldig afwegen van argumenten van een persuasieve boodschap wordt ook wel ...... genoemd. A) de centrale route naar overtuiging B) de fundamentele attributiefout C) cognitiebehoefte D) de perifere route naar overtuiging
A) de centrale route naar overtuiging
26
De kans dat angstopwekkende communicatie tot attitudeverandering leidt is het groots als: A) de angst die wordt opgewekt heel realistisch is. B) de angst die wordt opgewekt niet te heftig is en het onderwerp niet persoonlijk relevant is. C) de angst die wordt opgewekt algemeen erkent is. D) de angst die wordt opgewekt niet te heftig is en erbij aangegeven wordt hoe de angst gereduceerd kan worden.
D) de angst die wordt opgewekt niet te heftig is en erbij aangegeven wordt hoe de angst gereduceerd kan worden.
27
Cognitiebehoefte
Persoonlijkheidsvariabele die aangeeft in hoeverre iemand zich bezighoudt met, en geniet van inspannende cognitieve activiteiten. (Mensen die graag over dingen nadenken)
28
Hoe weersta je persuasieve boodschappen?
- attitudes resistent maken. - Alert zijn op product placement - Druk van leeftijdsgenoten weerstaan - Reactantietheorie
29
Attitudes resistent maken
Mensen wapenen tegen pogingen om hun attitude te veranderen door ze van tevoren bloot te stellen aan afgezwakte vormen van argumenten tegen die attitude
30
Geef een voorbeeld van attitudes resistent maken
Vergelijk het met de inenting met een kleine dosis van het virus die je immuun maakt voor de volledige ontwikkelde virusinfectie
31
Product placement
De adverteerders hebben ervoor gekozen om hun waren tijdens het programma in beeld te brengen (gtst)
32
Reactantietheorie
Mensen houden niet van het gevoel dat hun vrijheid om te doen of denken wat ze willen in gevaar komt. (Bord met gelieve geen vuil achter te laten ipv verboden vuil te laten liggen)
33
Toegankelijkheid van attitudes
Intensiteit van de band tussen een object en de evaluatie van dat object, die meestal wordt uitgedrukt in de snelheid waarmee mensen kunnen zeggen wat ze van een kwestie of onderwerp vinden.
34
Als de toegankelijkheid hoog is dan....?
Komt je attitudé je telkens als je het attitudeobject ziet of erover nadenkt voor de geest
35
Als je toegankelijkheid laag is dan .....?
Kost het meer tijd om je attitude naar boven te halen
36
Theorie over geland gedrag
- Attitude over het specifieke gedrag - de subjectieve norm - de inschatting van de controle die de betrokkenen over dat gedrag heeft. Dan krijg je de gedragsintentie Vervolgens kan je het gedrag voorspellen
37
Sublimale boodschappen
Woorden of beelden die niet bewust worden waargenomen, maar die desondanks wellicht toch invloed hebben op onze oordelen, attitudes en gedrag (George Bush vs Al Gore met Het woord ratten in de campagne video)
38
Stereotypedreiging
Angst die leden van een minderheidsgroep voelen Bv vrouwen kunnen niet auto rijden
39
.
.