Week 4 Flashcards

(33 cards)

1
Q

Onaangenaam gevoel van spanning dat wordt veroorzaakt door inconsistentie tussen ideeën en gedrag dat we graag weg willen nemen door de volgende manieren

  • gedrag verandering
  • attitude verandering (
  • zelfbevestiging (roken is cool, ik wil net zo zijn als mijn vrienden)
A

Cognitieve dissonantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke term hoort bij dit voorbeeld

‘Na het verbreken van de relatie denk je bij jezelf ‘hier ga ik echt een half jaar kapot van zijn’ Maar je bent er net twee maanden al vanaf

A

Impact bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke term hoort bij dit voorbeeld?

Waarbij iemand zich op een of meer van zijn goede eigenschappen richt om de aandacht van het slechte gedrag af te leiden: ‘Ja ik ben tamelijk stom dat ik nog rook, maar wat kan ik goed koken! Ik zal je uitleggen hoe je dat recept maakt ….’

A

Zelfbevestiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij welke term hoort dit voorbeeld?

Je staat in de winkel en je ziet 2 jassen een groene en een zwarte en je vind ze alle 2 even mooi.
Je beslist toch de groene jas te kopen.
Het moment dat je gekozen hebt wil je niet weer gaan twijfelen want dat roept weer die spanning op. Dus het gekozen product wordt veel aantrekkelijker en kraak je de zwarte jas af

A

Postdecision dissonance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij welke term hoort dit voorbeeld?

Gewetenloze strategie waarbij een verkoper een klant verleidt iets te kopen door een zeer lage prijs te bieden, vervolgens beweert dat het een vérgissing was en dan de prijs verhoogt.
Vaak stemt de klant alsnog in met de knoop tegen die hogere prijs

A

Lowballing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom werkt lowballing?

A

Omdat je het gevoel hebt niet meer terug te kunnen als je al ja hebt gezegd tegen de oude prijs (Onherroepelijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

*cognitieve dissonantie

Geef een voorbeeld bij het begrip

  • zelfbevestiging
A

(roken is cool, ik wil net zo zijn als mijn vrienden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

*cognitieve dissonantie

Geef een voorbeeld bij het volgende begrip

Gedrag veranderen

A

Wanneer iemand probeert te stoppen met roken, maar later toch een sigaret rookt, voelt hij zich erg slecht. Om zichzelf dan beter te laten voelen besluit die persoon later toch weer te stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

*cognitieve dissonantie

Geef een voorbeeld bij het volgende begrip

Attitude verandering

A

Wanneer iemand probeert af te vallen en toch twee dagen achter elkaar naar de mcdonalds gaat kan hij zich erg schuldig gaan voelen, om dat gevoel te verminderen kan hij zijn attitude veranderen door te zeggen

“Ik begin volgende week echt!’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Neiging om iets waar je hard voor hebt gewerkt aantrekkelijker te gaan vinden

A

Rechtvaardiging van inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Reductie van dissonantie door te verwijzen naar reden of verklaring buiten de betrokkenen (bijvoorbeeld het ontvangen van een grotere beloning of het vermijden van een zware straf)

  • ik zit bij rapporteren want het is verplicht

Vb: je wilt iemand niet kwetsen (dat is een straf want dan wordt iemand boos op jou) dus je verzint een leugentje om best wil

A

Externe rechtvaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Reductie van dissonantie door iets in zichzelf te veranderen (bv: attitudes of gedrag)

-het vak rapporteren is niet verplicht maar je bent er wel telkens

A

Interne motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Counter-attitude advocacy

A

In je eigen mening gaan geloven

Vb: je ziet schoenen, je vind ze eigenlijk niet zo mooi maar je ziet dat iedereen ze draagt dus je denkt dat jij ze ook mooi gaat vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dissonantie die ontstaat als iemand te weinig externe rechtvaardigheid ervaart voor het weerstaan van een gewenste activiteit of een gewenst voorwerp; gewoonlijk zal de betrokkenen de verboden activiteit of het onbereikbare voorwerp dan minder aantrekkelijk vinden

A

Onvoldoende straf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als je mensen zwaar bestraft voor gedrag dat je onwenselijk vind dan stopt het nu maar later komt het terug.

A

Onvoldoende straf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kind dat broertje wilt slaan

  • dreiging zware straf leidt tot reductie dissonantie (ik doe het niet omdat anders…) -> externe rechtvaardiging
  • dreiging met lichte straf leidt tot gedragsverandering door attitudeverandering en permanente waardeverandering (ik wil broertje helemaal niet slaan) -> interne rechtvaardiging.
A

Effecten van onvoldoende straf

17
Q

Zelfoverreding

A

We aanvaren de innerlijke verantwoordelijkheid voor gedrag als we denken dat we daarvoor gekozen hebben zonder dat krachtige druk van buitenaf daarin een rol heeft gespeeld

Drukmiddelen van buitenaf:

  • grote beloning
  • krachtige dreiging
18
Q
  • als je geconfronteerd wordt met gedrag dat je uitdaagt, maar dat je zelf niet vertoont ontstaat cognitieve dissonantie
  • om gevoel van eigenwaarde te behouden moet je je gaan gedragen naar wat je verkondigt

Dus als je wilt dat iemand stopt met roken, laat hen een anti rook campange voorlezen

A

Hypocrisieparadigma

19
Q

Benjamin Franklin effect

A
  • Als je iemand een gunst hebt bewezen dan ontstaat de neiging om positievere gevoelens tegenover deze persoon te krijgen.
  • ‘Ik zou toch niet iemand een gunst verlenen die ik niet aardig vind’
20
Q

Studenten moesten in hun ogen pijnlijke schokken toedienen aan een onschuldige medestudent. Daarvóór kregen ze gemanipuleerde feedback op een persoonlijkheidstest die ze hadden afgelegd.

  • mensen met een positief zelfbeeld (dankzij hun verkregen positieve feedback) moeten de dissonantie tussen hun positieve zelfbeeld en het immorele gedrag reduceren (door bv zelfrechtvaardiging)
  • mensen met een negatief zelfbeeld (als het gevolg van verkregen negatieve feedback) hoefden hun immorele gedrag niet te rechtvaardigen, omdat het consistent wat met hun zelfconcept.
A

Negatief zelfbeeld

21
Q

Neem Patrick die zichzelf Altijd beschouwd heeft als een matige schrijver met een geringe taalvaardigheid.
Stel dat een vriend die wel goed kon schrijven zijn scriptie leest en zegt dat het geheel goed in elkaar zat en prachtig verwoord is, hoe denk je dat Patrick zich dan voelt?
Je zou kunnen voorspellen dat hij zich vergenoegd en tevreden zou voelen omdat de complimenten van de vriend zijn gevoel van eigenwaarde opknappen. Maar dat zou ook wel eens niet het geval kunnen zijn. Waarom? De complimenten trek in het beeld dat Patrick lange tijd van zichzelf heeft gehad, namelijk dat hij een slechte schrijver is, in twijfel. En het kan zijn dat hij motiveert is om dit negatieve beeld in stand te houden.

A

Zelfverificatietheorie

22
Q

Opeenvolgende serie zelfrechtvaardigingen die uiteindelijk resulteert in een reeks domme of immorele handelingen

Vb: Bush en de zogenaamde ‘massavernietigingswapens’ van Irak

A

Rationalisatieval

23
Q

Een man heeft twee onverenigbare cognities, wat is waar?

A) hij zal niet proberen zijn positieve zelfbeeld in stand te houden; onverenigbare cognities zijn niet van invloed op de ervaring van iemands zelfbeeld

B) Hij zal zijn positieve zelfbeeld proberen in stand te houden door de cognitieve dissonantie die het gevolg is van deze cognities, te bekrachtigen.

C) Hij zal zijn positieve zelfbeeld proberen in stand te houden door de cognitieve dissonantie die het gevolg is van deze cognities, op te heffen.

D) Hij zal zijn positieve zelfbeeld proberen in stand te houden door zichzelf met andere te vergelijken die dezelfde cognities hebben als hij

A

C) Hij zal zijn positieve zelfbeeld proberen in stand te houden door de cognitieve dissonantie die het gevolg is van deze cognities, op te heffen.

24
Q

Wat wordt er bedoeld met ‘rationaliserend gedrag’?

A) rationeel, functioneel gedrag met als doen ons gevoel van eigenwaarde in stand te houden

B) gedrag dat wordt gevoed door onze ratio en niet door ons gevoel.

C) gedrag waarbij we van onszelf vooral ongeloofwaardige argumenten onthouden, terwijl we van onze tegenstanders met name de geloofwaardige argumenten kunnen terughalen.

D) disfunctioneel, irrationeel gedrag met als doel ons gevoel van eigenwaarde in stand te houden.

A

D) disfunctioneel, irrationeel gedrag met als doel ons gevoel van eigenwaarde in stand te houden.

25
Wat is waar met betrekking tot postdecision dissonance? A) dit is de dissonantie die optreedt, nadat men een beslissing heeft genomen en die vaak gereduceerd wordt door de aantrekkelijkheid van het gekozen alternatief te vergroten en die van de verworpen alternatieven te verlagen. B) dit is de dissonantie die optreedt, voorafgaande aan een te nemen beslissing en die vanzelf verdwijnt als de beslissing eenmaal genomen is. C) dit is de dissonantie die optreedt, nadat men een beslissing heeft genomen en die vaak gereduceerd wordt door de aantrekkelijkheid van het gekozen alternatief te verlagen en die van de verworpen alternatieven te verhogen. D) dit is de dissonantie die optreedt, voorafgaand aan een beslissing en die alleen verdwijnt als blijkt dat de genomen beslissing de juiste was.
A) dit is de dissonantie die optreedt, nadat men een beslissing heeft genomen en die vaak gereduceerd wordt door de aantrekkelijkheid van het gekozen alternatief te vergroten en die van de verworpen alternatieven te verlagen.
26
Wat is GEEN reden waarom 'lowballing' werkt? A) de verbintenis die is aangegaan heeft de anticipatie op een opwindende gebeurtenis opgeroepen. B) Men durft niet meer af te haken, omdat men eerder al had ingestemd. C) de verbintenis die is aangegaan schept de illusie van onomkeerbaarheid. D) men zit al zover in een bepaald proces, dat het niet afronden van dit proces (met het laatste kleine stapje) tot cognitieve dissonantie zou leiden.
B) Men durft niet meer af te haken, omdat men eerder al had ingestemd.
27
Wat is waar? Dissonantiereductie kan mensen na een moeilijke morele beslissing aanzetten tot: A) minder ethisch gedrag in de toekomst. B) ethischer gedrag in de toekomst. C) zowel ethischer als minder ethisch gedrag in de toekomst D) geen van de bovenstaande gedragingen
C) zowel ethischer als minder ethisch gedrag in de toekomst
28
Een vrouw heeft veel tijd en energie geinvesteerd om een baan als psychologe te bemachtigen. Eigenlijk is het maar een saaie baan. Toch is de vrouw er tevreden mee. Hier is waarschijnlijk sprake van? A) externe rechtvaardiging van inspanning B) counter-attitudinal advocay C) interne rechtvaardiging van inspanning D) een vrouw die heel positief in het leven staat.
C) interne rechtvaardiging van inspanning
29
We spreken van 'onvoldoende straf' als: A) er dermate mild gestraft wordt dat de gestraften zijn gedragsverandering intern moeten rechtvaardigen om de ontstane dissonantie op te kunnen heffen B) iemand dissonantie ervaart doordat hij als gevolg van de straf stopt met het ongewenste gedrag, terwijl hij dit eigenlijk niet wil C). Er dermate mild gestraft wordt dat de gestrafte zijn gedragsverandering extern moet rechtvaardigen om de ontstane dissonantie op te kunnen heffen D) straffen niet leidt tot de gewenste gedragsverandering
C). Er dermate mild gestraft wordt dat de gestrafte zijn gedragsverandering extern moet rechtvaardigen om de ontstane dissonantie op te kunnen heffen
30
Je jongere nichtje vertoont al jaren gedrag waar jij last van hebt. Ze zal hier iets aan moeten veranderen, wil jij ook in de toekomst fijn met haar om kunnen blijven gaan. Wat kun je het beste doen? A) haar alleen belonen bij goed gedrag: straffen werkt vaak af rechts B) haar een kleine beloning geven als ze positief gedrag laat zien of heel mild straffen als ze het ongewenste gedrag vertoont C) haar een zo groot mogelijke beloning geven als ze positief gedrag laten zien of zwaar straffen als ze het ongewenste gedrag vertoont D) haar elke keer dat ze het ongewenste gedrag laat zien, straffen en niet belonen bij goed gedrag: ze moet nu eenmaal leren dat sommige dingen niet kunnen
B) haar een kleine beloning geven als ze positief gedrag laat zien of heel mild straffen als ze het ongewenste gedrag vertoont
31
Het benjamin Franklin effect wijst er op dat: A). We de de neiging hebben om iets waarvoor we hard hebben gewerkt, aantrekkelijk te gaan vinden B) als we iemand een gunst hebben bewezen we meer geneigd zijn tot positieve gevoelens tegenover deze persoon C) als iemand positieve gevoelens heeft ten opzichten van ons zelf, de weer geneigd zijn deze persoon een gunst te verlenen D) we meer geneigd zijn iemand een gunst te verlenen als we positieve gevoelens hebben tegen over deze persoon
B) als we iemand een gunst hebben bewezen we meer geneigd zijn tot positieve gevoelens tegenover deze persoon
32
Welk type investeringen versterkt de behoefde om deze investering te rechtvaardigen? A). Alle overige genoemde investeringen versterkende behoefte B) investering in de vorm van betrokkenheid C) investering in de vorm van offers D) investering in de vorm van tijd
A). Alle overige genoemde investeringen versterkende behoefte
33
.
.