week 2 zs 10 en hc geneesmiddelen en het perifere zenuwstelsel Flashcards

(41 cards)

1
Q

hoe heten geneesmiddelen die aangrijpen op het perifere zenuwstelsel

A

neurofarmaca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe kan je het zenuwstelsel structureel en functioneel indelen

A

structureel: centraal (hersenen en ruggenmerg) en perifeer (zenuwbanen)
functioneel: somatisch (willekeurig, skeletspieren) en autonoom (onwillekeurig)
autonoom: para en sympatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verschil efferent en afferente zenuwbanen

A

efferent: van cortex af
afferent: naar cortex toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de oorsprong van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel

A

s: ventrale hoorn
a: laterale hoorn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het doelorgaan van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel

A

s: skeletspieren
a: organen en klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe is de beindiging van de motorneuronen van het somatische en autonome zenuwstelsel op het doelorgaan

A

s: direct
a: via autonoom ganglion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe is de myelinisatie van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel

A

s: altijd
a: postganglionair soms niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de neurotransmitter van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel

A

s: acethylcholine
a: acethylcholine en noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe is de postsynaptische receptor van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel

A

s: nicotine receptor
a: nicotine receptor in ganglion en bij eindorgaan adrenerge of muscarinereceptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe is de ligging van ganglia van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel

A

s: dichtbij wervelichaam
p: bij doelorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de lengte van het preganglionaire neuron van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel

A

s: kort
p: lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de lengte van het postganglionaire neuron van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel

A

s: lang
p: kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de vorm en het effect van postganglionaire neuronen van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel

A

s: veel uitlopers naar organen, breed. lang effect
p: lokaal en kortdurend effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de neurotransmitter en de receptor preganglionair van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel

A

s: acetylcholine, nicotinereceptor
p: acetylcholine en nicotine receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de neurotransmitter en de receptor postganglionair van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel

A

s: adrenaline en a b adrenerge receptoren
p: acetylcholine en muscarinereceptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat voor receptoren bevat het skeletspierstelsel
wat bindt hieraan
wat is gevolg binding

A

Nm nicotine receptoren
acetylcholine
natriumkanalen gaan open en er kan depolarisatie plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat voor soort receptoren zijn Nm nicotine receptoren

18
Q

bij welke ziekte gebruik je acetylcholinesterase remmers, en wat doet het

A

myasthenia gravis
met deze remmer wordt acethylcholine minder afgebroken,
zo is er een versterking of ontspanning vn skeletspieren

19
Q

wanneer schrijf je neuromusculaire spierrelaxantia voor

A

spasticiteit of dystonie

20
Q

wat staat in het ademhalingsstelsel onder somatische en onder autonome controle

A

s: ademhalingsspieren
a: luchtwegweerstand en regulatie

21
Q

onder invloed van welk systeem staat een M3 receptor
welke transmitter bindt hieraan
wat is de functie van deze receptor betreft het ademhalingsstelsel

A

parasympatisch
acetylcholine
bronchoconstrictie en slijmsecretie van gladde spiercellen

22
Q

onder invloed van welk systeem staat een b2 receptor
welke transmitter bindt hieraan
wat is de functie van deze receptor betreft het ademhalingsstelsel

A

sympatisch
(nor)adrenaline
bronchodialatatie

23
Q

welke receptor is overgevoelig bij astma en wat is het gevolg

A

M3, muscarinereceptoren
gevolg is veel contractie en speeksel

24
Q

welke geneesmiddelen helpen bij astma en copd en hoe werken ze

A

salbutamol: luchtwegverwijder, b2 agonist
ipratropium: m3 antagonist

25
welke receptoren zien we in het verteringstelsel en de funtie
para: m3, zorgt voor peristaltiek en secretie kliercellen symp: a1 en b2, minder peristaltiek en secretie
26
welke receptoren zien we in het urinewegstelsel en wat is de functie
m3: parasymp, blaasspier trekt samen en zorgt voor blaaslediging! a1 en b2: remt blaaslediging, spier is ontspannen
27
hoe werkt de parasympatische innervatie van het hart welke receptor welke transmitter hoe zit het met chronotroop, dromotroop en inotroop
werkt alleen op elektrische cellen en niet op de spiercellen! M2 receptor negatief chronotroop negatief dromotroop geen inotroop, contractie
28
hoe werkt de sympatische innervatie van het hart welke receptor welke transmitter hoe zit het met chronotroop, dromotroop en inotroop
werkt op zowel elektrisch (pacemaker) als op de spiercellen adrenaline b1 receptor positief chrono, dromo en ino
29
wat is chronotroop, dromotroop en inotroop
chrono: freq hartslag dromo: voortgeleiding inotroop: contractie
30
onder welke controle staan de bloedvaten welke receptoren en gevolgen
alleen sympatisch! a1 voor vasoconstrictie b2 voor vasodialatie
31
hoe werkt het parasympatische stelsel toch indirect op de bloedvaten
zorgt voor NO afgifte door de endotheelcellen no zorgt voor vasodialatie
32
wat zijn metoprolol, propanolol en atenolol
b1 adrenerge receptor antagonisten
33
wat is doxazosine
een alfa 1 adrenerg receptor antagonist
34
wat doen de mimetica en lytica farmaca op het perifiere zenuwstelsel
mimetica: boots effect na lytica: gaan effectem tegen
35
wat doen directe symphaticomemetica en noem voorbeelden
agonisten die binden aan adrenerge receptoren adrenaline salbutamol salmeterol
36
wat doen indirecte symphaticomimetica noem voorbeeld
verhogen noradrenaline in de synapsspleet acetylcholineesterase remmer
37
welke neurotransmitter is selectief en welke niet
adrenaline heeft hoge affiniteit voor alle adrenerge receptoren noradrenaline heeft hoge affiniteit voor a1 a2 en b1 dus alle gevolgen van b2 adrenerge receptoren zijn het gevolg van stimulatie door adrenaline
38
voorbeeld sympathicolytica
betablokkers
39
hoe kunnen bijwerkingen ontstaan
overdosering overgevoelige patient gebrek aan selectiviteit bij therapeutische dosering
40
wat doen neuromusculaire spierrelaxantia waar grijpen ze op aan
verhinderen dwarsgestreepte skeletspieren grijpen aan op motorische eindplaat, er is geen depolarisatie
41
waar grijpen de volgende neuromusculaire spierrelaxantia op aan: depolariserende spierrelaxantia, niet depolarisernde spierrelaxantia, botulinetoxine
depo: nicotine receptor agonist niet depo: competitie nicotine receptor antagonisten botu: remt presynaptische afgiste acetylcholine