week 3 geneesmiddelen zs12 en wg1 Flashcards

(31 cards)

1
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de luchtwegen

A

cel: gladdespiercel en slijmkliercel
receptor: b2
effect cel: relaxatie
effect orgaan: bronchodialatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij het hart

A

cel: nodale cel en hartspiercel
receptor: b1
effect cel: depolarisatie en contractie
effect orgaan: stijging hartfreq + toename geleiding en toename contractiekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de bloedvaten

A

cel: gladde spiercel
receptor: a1,2 en b2
effect cel: contractie en relaxatie
effect orgaan: vasoconstrictie en dialatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de md kanaal

A

cel: gladde spiercellen, slijmkliercellen, spfincterspiercel
receptor: b2, -, a1
effect op cel: relaxatie, -, constrictie
effect orgaan: minder peristaltiek, -, meer sfinctertonus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de blaas

A

cel: gladdespiercel en sfincterspiercel
receptor: b2 en a1
effect cel: relaxatie en contractie
effect orgaan: minder wandspiertonus en meer sfinctertonus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de speekselklieren

A

cel: slijmkliercellen
receptor: a1
effect cel: contractiie
effect orgaan: speekselsecretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de luchtwegen

A

cel: gladdespiercel en slijmkliercel
receptor: m3 en m3
effect cel: contractie en meer secretie
effect orgaan: bronchoconstrictie en bronchoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij het hart

A

cel: nodale en spiercel
receptor: niet en m2
effect cel: niet en relaxatie
effect orgaan: hf niks en bloeddruk lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de bloedvaten

A

cel: gladdespiercellen
receptor: m3
effect: no afgifte
effect orgaan: indirect relaxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij het mg kanaal

A

cel: glad, slijm, sfincter
receptor: alles m3
effect cel: contractie, contractie, relaxatie
effect orgaan: contractie, secretie slijm meer, sfintertonus minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de blaas

A

cel: glad en sfincter
receptor: m3
effect cel: contractie en relaxatie
effect orgaan: tonus wandspier meer, plassen. sfintertonus lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de speekselklieren

A

cel: slijmcelklier
receptor: m3
effect cel: constrictie
effect orgaan: secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij het somatische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de skeletspieren

A

cel: dwarsgestreept
receptor: n1
effect cel: contractie
effect orgaan: aanspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

neurotransmitter somatische zenuwstelsel

A

acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn directwerkende sympaticomimeticum

A

agonisten adrenerge receptoren
salbutamol, salmeterol, adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn indirectwerkende sympaticomimeticum

A

verhogen hoeveelheid neurotransmitter in de synaptische spleet, adrenerge receptoren geactiveerd

17
Q

hoe beinvloed Doxazosine noradrenerge signaaloverdracht

A

selectieve a1 adrenerge receptor antagonist
werkt als directe sympaticomimeticum

18
Q

hoe beinvloed Talpram noradrenerge signaaloverdracht

A

selectieve noradrenelaine heropnameremmer en werkt als indirecte sympathicomimeticum

19
Q

hoe beinvloed Moclobemide noradrenerge signaaloverdracht

A

monoamine-oxidase remmer en werkt als indirecte sympathicomimeticum
monoamine oxidase breekt noradrenaline af

20
Q

wat voor effect heeft het parasympatische stelsel op het hart
welke neurotransmitter en welke receptor
gevolg hart

A

negatief chrono en dromotroop
acetylcholine en M2 receptor
vertraagde geleiding prikkels door avknoop, hartfreq daalt en hartminuutvolume ook

21
Q

hoe werkt salbutamol en bij welke ziekten

A

b2 sympaticomimetica
bronchospasmen, astma of copd

22
Q

hoe werkt amitriptyline en bij welke ziekten

A

serotonine noradrenaline heropnameremmer
depressie, neuropathische pijn

23
Q

hoe werkt tolterodine en welke ziekten

A

cholinerge receptor antagonist
als je veel moet plassen

24
Q

wat gebeurd er bij tachycardie en hypertensie

A

b1 receptor zorgt voor stijging hf, versnelde geleiding en toename contractiekracht

25
wat gebeurd er bij urineretentie
b2 zorgt voor relaxatie van gladde spiercellen waardoor er geen tonus op de spierwand is a1 zorgt dat sfincterspiercel contraheert en die juist meer tonus heeft
26
wat gebeurd er bij geen darmperistaltiek
b2 receptor zorgt voor relaxatie van gladde spiercellen met als gevolg geen darmperistaltiek
27
wat gebeurd er bij verwijde pupillen, mydriasis
m3 receptor van parasympatische zenuwstelsel geblokkeerd. sympatische zenuwstelsel zorgt voor verwijde pupillen zodat er meer licht op netvlies valt
28
wat gebeurd er bij een droge mond
sympatische zenuwstelsel produceert midner speeksel wat resulteert in een droge mond
29
wat is fyostigmine
cholinesteraseremmer indirect parasympatchomimeticum, inhibeert acethylcholesterase
30
bij welke ziekte zijn er antilichamen gemaakt tegen acetylcholinereceptoren op het postsynaptische membraan, er is geen prikkeloverdracht
Myasthenia Gravis
31
bij welke ziekte wordt het enzym acetylcholinesterase geremd dat acethylcholine in de synapsspleet remt
Pyridostigmine