Week 3: beleidsdoelen Flashcards

(8 cards)

1
Q

Redenatie van doelen:

A
  1. Beleid gaat doorgaans om 5 doelen (ten minste een, maar kan ook allemaal zijn)
  2. Beleid hanteert ‘objectieve’ definities van deze doelen
  3. Beleidsmakers worstelen met noodzakelijke trade-offs tussen deze doelen

Maar:
4. Objectieve definities zijn vaak niet goed mogelijk
5. Want beleidsprocessen zijn politieke betekenisgevingsprocessen
6. Met daarin patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stelling 1: beleid gaat doorgaans om (combinaties van) 5 doelen

A
  1. Efficiency
  2. Welzijn,
  3. Eerlijkheid/rechtvaardigheid,
  4. Vrijheid
  5. Veiligheid

Claim: al het beleid is te herleiden tot deze vijf doelen
Politiek-bestuurlijke discussies gaan over de definitie van wat efficiënt is, wat veilig is etc.
Doelen scheiden mensen en binden mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stelling 2: beleid hanteert ‘objectieve’ definities van deze doelen

A
  • Rationeel model veronderstelt dat ze rationeel en objectief gedefinieerd kunnen worden
  • Rechtvaardigheid: gelijk verdeling van zaken onder alle ontvangers in fair proces
  • Efficiency: meest gunstige input-output ratio
  • Welfare: voorzien in basisbehoeften
  • Vrijheid: doen en laten wat je wil, zolang je anderen niet schaadt
  • Veiligheid: afwezigheid (van kans) op nare gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stelling 3: Echter, objectieve definities zijn vaak niet goed mogelijk

A

Objectieve algemeen aanvaarde definities zijn erg ingewikkeld:

Hoe meet je efficiëntie?
Welke outputs tellen we mee?
Welke inputs tellen we mee?
Jouw input is mijn output en andersom
Wie bepaalt wat de out- en inputs zijn?

Want: Beleidsprocessen zijn politieke betekenisgevingsprocessen
Gaat om waarden, sommige dingen zijn belangrijker dan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Er zitten patronen in die politieke betekenisgevingsprocessen

5 doelen en daarin te herkennen patronen

A

Equity / eerlijkheid:
- ‘Objectieve’ definitie is vaak ‘eerlijk delen’ -> gelijke stukjes van een taart. Alle partijen zoeken een eerlijke verdeling
- Maar: eerlijkheid kan slaan op de ontvangers (lidmaatschap, verdienste, rangorde, groepen), het item (behoefte/needs, waarde) én het proces (concurrentie, loterij, verkiezingen)

Efficiëntie:
- ‘Objectieve’ definitie: beste ratio input/output. Zoveel mogelijk output, zo min mogelijk input. Is eigenlijk geen doel op zichzelf, maar is erg belangrijk gemaakt.
- Maar: wie bepaalt het hoofddoel van beleid? Welke outputs leveren welke zaken op voor welke groepen? Inputs zijn ook vaak outputs. Wanneer stop je met meten? Wat tel je mee als opportunity cost? En soms is een iemands efficiëntie andermans verloren tijd

Welvaart:
- ‘Objectieve’ definitie: wat noodzakelijk is voor puur fysieke overleving. Voedsel en onderdak etc. als minimale standaard
- Maar: mensen hebben ook symbolische behoeften naast materiële behoeften. Welzijn hangt ook af van kwaliteit, naast kwantiteit. Zekerheid speelt ook een rol. Relationele behoeften, naast individuele behoeften. En: behoefte is relatief, mensen vergelijken zichzelf

Vrijheid:
- Objectieve’ definitie (Mill): vrijheid van dwang van anderen, mensen moeten vrij zijn om te doen wat ze willen, tenzij het anderen schaadt
- Maar: wat voor schade? fysieke schade? cumulatieve schade? economische en materiële schade? Amenity effects? psychische schade? spirituele schade?
En: is er niet ook sprake van positieve vrijheid?

Veiligheid:
- ‘Objectieve’ definitie: afwezigheid (van kans) op nare gebeurtenissen
- Maar: veiligheid is een gevoel, psychologisch proces. Mensen denken niet in nummers en risicoberekeningen. Veiligheid kan dus ook vergroot worden door alleen psychologische verzekering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kritiek van Stone op markten:

A

Rationaliteit;
markttheorie stelt dat mensen rationeel en uit eigenbelang handelen. Polismodel stelt dat mensen nooit onafhankelijk hun doelen vormen, constante beïnvloeding

Volledige informatie;
Mensen hebben vrijwel altijd te weinig achtergrond om technische vragen te stellen en info te begrijpen. Verkopers gaan strategisch om met informatie

Vrijwilligheid;
Grens tussen vrijwillig en dwang is vaag in de polis: bijv. door armoede en beïnvloeding. Ook heb je relaties met verschillende machtsbalansen

Externaliteiten;
Marktmodel: externaliteiten corrigeren via belasting bijv.
Polismodel: externaliteiten zijn de norm, alle productie heeft impact op de omgeving

Publieke goederen;
Polis: gemeenschap is allergrootste publieke goed, markets kunnen geen gemeenschap produceren, omdat ze competitief en verdelend zijn.
Paradox: markten zijn zelf een publiek goed, omdat ze niet zouden kunnen functioneren zonder de collectieve moeite van de overheid. Kunnen ook niet werken zonder vertrouwen

Competitie;
Concurrentie betekent niet altijd verbetering voor iedereen, veel manieren om te concurreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vrijheid in de polis maken bestaat uit 5 paradoxen:

A
  1. Negatieve en positieve concepten van vrijheid: kan gezien worden als een middel om doelen te realiseren, maar ook als het ontbreken van interventie
  2. Positieve verplichtingen: in de polis geven mensen om het publiek belang. Mensen moeten een deel van hun vrijheid geven aan een leider die de regels kan opleggen
  3. Paternalisme: moet de overheid de vrijheid aan banden leggen wanneer dit de zekerheid verbetert?
  4. Vrijheid van meningsuiting/betoging: betoging zou ideaal zijn alleen het alleen goed zou zijn. Maar het kan ook schade aanrichten.
  5. Multiculturalisme: de verschillende groepen hebben behoeften voor groepsrechten zodat ze hun eigen cultuur kunnen beoefenen. Maar deze culturen kunnen conflicteren met de vrijen concepten van individuele rechten en vrijheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

5 paradoxen van veiligheid

A
  1. Risico-assessment: Risico melding, preventie en planning kunnen zekerheid vergroten. Maar doordat het hierdoor zichtbaar wordt gemaakt kan het juist ook onveiligheid voor het gevoel veroorzaken
  2. Surveillance: Toezicht kan zekerheid bieden bij het detecteren van bedreigingen van de zekerheid. Maar dit kan ook een gebrek aan vertrouwen creëren in de overheid.
  3. Border control: Grenzen zorgen voor lijfelijke bescherming van bedreigingen van buitenaf. Maar ze kunnen wel de psychologische onveiligheid door het symboliseren van gevaar vergroten. ‘binnen de muren is het veilig’, zijn er om gevaren te weren
  4. Gevangenissen: Gevangenisstraf kan de veiligheid vergroten door criminelen op te sluiten. Teveel gevangenen kan strafbare feiten juist vergroten door oud-gevangenen. Veel recidive onder gevangenen, ook ongelijk verdeeld
  5. Wapens: kunnen veiligheid vergroten door zelfverdediging. Doordat er wapens zijn kunnen mensen ook sneller gewelddadig zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly