Week 3: Opzet en Culpa Flashcards

(25 cards)

1
Q

willens en wetens

A

het opzettelijk doen van iets, meeste misdrijven zijn opzet-misdrijven, altijd sprake te zijn vanaf zowel willen en weten voor het aanemen van opzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opzet 2 compeneten

A
  1. wilscomponent
  2. kenniscomponent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wilscomponent

A

willen
doelgerichtheid
volitief: intentie van een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenniscomponent

A

weten
bewustzijn
cognitief: denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wettelijke opzetvormen

A

verschillende manieren aangeven opzet vereist is:
1. opzettelijk
2. oogmerk
3. wetende dat/ terwijl hij weet dat
4. ingeblikt opzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

opzettelijk

A

willens en en wetens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oogmerk (wettelijke)

A

nadruk op het willen, bedoeling geweest om het te laten gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wetende dat/ terwijl hij weet dat

A

nadruk op het willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ingeblikt opzet

A

opzet ingebakken zit in een bepaald werkwoord. zet komt impliciet in de wet tot uitdrukking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

boos opzet

A

indien het bestanddeel wederrechtelijk na een wettelijke opzetvorm komt, door opzet beheerst. Betekent dat de verdachte niet sllrrn opzet moet hebben gehad op zijn gedragingen, maar ook wederrechtelijk zijn van gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kleurloos opzet

A

indien de wettelijke opzetvorm en het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ zijn gescheiden door het woordje ‘en’ ziet opzet niet op de wederrechtelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

feitelijke opzetvormen

A

gaat het om gradaties waarin opzet opzet in het hoofd van de verdachte manifesteert
1. oogmerk (zwaarste gradatie)
2. zekerheids-/ noodzakelijkheidsbewustzijn
3. voorwaardelijke opzet (minste gradatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oogmerk (feitelijke) en (meeste gradatie)

A

opzet pur sang ( puurste vorm), daadwerkelijk de bedoeling/ intentie van de verdachte geweest om de gedragingen in de delictsomschrijving uit te voeren. verdachte pleegt delict gericht, met willens en wetens, geschikt om elke wettelijke opzetvorm te bewijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zekerheids-/ noodzakelijkheidsbewustzijn (minder zware gradatie)

A

gedraging van de verdachte meerdere gevolgen, maar slecht 1 beoogd. Andere gevolgen noodzakelijk gevolg van de handeling. Mbt. 1e gevolg willens en wetens gehandeld, maar andere neemt die voor lief. Opzet aanwezig, wens niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorwaardelijke opzet (minste gradatie) + 3 vereisten

A

de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedraging een bepaald gevolg zal intreden
3 vereisten:
1. aanmerkelijke kans
2. bewustheid
3. aanvaarding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aanmerkelijke kans

A

kans intreden van bepaald gevolg moet aanmerkelijk zijn, kans moet objectief te bepalen zijn. Vast te stellen aan de hand van algemene ervaringsregels en omstandigheden van het geval

17
Q

bewustheid

A

aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard, cognitieve component van voorwaardelijke opzet genoemd. Gekeken naar de omstandigheden van het geval en aan de hand van normaliteitssyllogisme

18
Q

aanvaarding

A

bewust de aanvaardelijke kans aanvaard, neemt kans voor lief. Het votieve (willen) component van voorwaardelijke opzet genoemd

19
Q

normaliteitssyllogisme

A

indien algemeen bekend is dat een bepaalde handeling gevaarlijke risico’s met zich mee brengt, dan wordt ervan uitgegaan dat de verdachte hierna op de hoogte was

20
Q

schuld

A
  1. het gedaan hebben
  2. overkoepelende aanduiding van opzet en culpa
  3. schuld als element: verwijtbaarheid
  4. schuld als bestanddeel: culpa
21
Q

culpa (schuld als bestanddeel)

A

omvat wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid, een niet ideeltypische delictsomschrijving type 2 (culpa als bestanddeel). Hierdoor komen wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid aan bod bij de eerste materiële vraag

22
Q

wettelijke vormen van culpa

A
  1. “aan schuld… te wijten”
  2. “redelijkerwijs (had) moet(en) weten/vermoeden”
  3. “Roekeloosheid”
23
Q

feitelijke vormen van culpa

A
  1. bewuste schuld
  2. onbewuste schuld
24
Q

bewuste schuld

A

de verdachte kent her risico maar vertrouwt hij ten onrechte op een goede afloop sprake van weten maar geen willen

25
onbewuste schuld
de verdachte niet bewust van het risico, maar moest die wel van bewust zijn. Willen EN weten ontbreken bij onbewuste schuld