week 5 Flashcards

(128 cards)

1
Q

Wat is auto-immuniteit?

A

Verlies van tolerantie tegenover lichaamseigen (‘zelf’) antigenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen auto-immuniteit en een auto-immuunziekte (AIZ)?

A

Auto-immuniteit hoeft niet pathologisch te zijn; AIZ is een ziekte met weefselschade door auto-immuniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het doel van centrale tolerantie?

A

Elimineren van T- en B-cellen die lichaamseigen antigenen herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is positieve selectie?

A

Alleen T-cellen die MHC kunnen herkennen overleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is negatieve selectie?

A

T-cellen die te sterk reageren op lichaamseigen antigenen worden geëlimineerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarvoor is het AIRE-gen verantwoordelijk?

A

Expressie van lichaamseigen antigenen in de thymus voor negatieve selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn gevolgen van een defect AIRE-gen?

A

Antigeen is afwezig in thymus

Te lage concentratie

Antigeen wordt slecht gepresenteerd
→ T-cellen kunnen ontsnappen aan negatieve selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er als een B-cel zelf-antigeen herkent in het beenmerg?

A

Apoptose

Receptor editing

Anergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem drie perifere tolerantiemechanismen.

A

Anatomische isolatie

Anergie

Treg-cel activatie/apoptose-inductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is anergie?

A

T-cel wordt gestimuleerd zonder co-stimulatie → raakt functioneel inactief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de rol van natuurlijke Treg-cellen in tolerantie?

A

Herkennen zelf-antigenen en remmen immuunrespons via cytokinen zoals IL-10 en TGF-β.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke transcriptiefactor is belangrijk voor Treg-cellen?

A

FoxP3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is bystander activation?

A

Dendritische cellen presenteren virus én auto-antigeen → activeren zowel virus-T-cellen als auto-reactieve T-cellen per ongeluk.

door de sterke cytokine-omgeving (denk aan IL-2, IFN-γ, TNF-α), en doordat dendritische cellen co-stimulerende signalen geven (zoals B7), worden ook deze autoreactieve T-cellen per ongeluk geactiveerd — zonder dat hun TCR specifiek is gebonden aan hun eigenlijke auto-antigeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij gestoorde klaring van apoptotisch materiaal?

A

: Restmateriaal wordt niet opgeruimd → lichaamseigen DNA kan immunogeen worden → kan leiden tot SLE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de interferon-signatuur?

A

Chronische productie van type I interferonen (IFN-α/β) door plasmacytoïde DC’s → versterkt activatie van autoreactieve B- en T-cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doen plasmacytoïde dendritische cellen (pDC’s)?

A

Produceren IFN-α → activeren andere immuuncellen (o.a. B- en T-cellen) → bevorderen auto-immuniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is NETosis?

A

Vorm van neutrofiel-dood waarbij DNA en celmateriaal (NETs) worden uitgestoten om pathogenen te vangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het probleem van NETosis bij auto-immuniteit?

A

DNA van neutrofielen wordt niet goed afgeschermd → herkenbaar voor immuunsysteem → activatie autoreactieve T-/B-cellen → kan leiden tot SLE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is nodig voor anti-inflammatoire afhandeling van apoptose?

A

Receptoren op macrofagen

Liganden op apoptotische cellen

Secretie van TGF-β en andere remmende cytokines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het klinisch beeld van de ziekte van Graves?

A

Struma (vergrote schildklier), proptosis (uitpuilende ogen), gewichtsverlies, zweten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de auto-immuunreactie bij Graves?

A

Antistoffen tegen de TSH-receptor op de schildklier → constante stimulatie → hyperthyreoïdie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe ontstaat proptosis bij Graves?

A

Antistoffen binden aan IGF-1 receptoren op fibroblasten → celproliferatie achter de ogen → zwelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn behandelingen voor Graves?

A

Radioactief jodium

Thiazol (block & replace)

Schildklierhormoonsuppletie

Rituximab (experimenteel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk auto-antigeen speelt een rol bij auto-immuun hemolytische anemie?

A

Rh bloedgroepantigenen → lyse van rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat gebeurt er bij auto-immune trombocytopenische purpura?
Antistoffen tegen plaatjesintegrines → bloedingsneiging
26
Wat is het auto-antigeen bij Goodpasture’s syndroom?
Collageen type IV in het basaalmembraan van long en nier → glomerulonefritis en longbloedingen.
27
Welke huidziekte wordt veroorzaakt door antistoffen tegen epidermale cadherines?
Pemphigus vulgaris → blaarvorming van de huid
28
wat is het auto-antigeen bij myasthenia gravis?
acetylcholinereceptor → remming van neuromusculaire transmissie → spierzwakte
29
gevolgen bij SLE
Glomerulonefritis, vasculitis, artritis
30
Welk auto-antigeen speelt een rol bij diabetes type 1? en gevolgen
Pancreatische β-cel antigenen Consequence: β-cel destructie → insulinegebrek
31
Welk auto-antigeen wordt verdacht bij reumatoïde artritis? en gevolgen
Onbekend synoviaal gewrichtsantigeen Consequence: Gewrichtsontsteking en destructie
32
Wat zijn de auto-antigenen bij multiple sclerose? en gevolgen
Myeline-basisproteïne, proteolipide-eiwit Consequence: Hersenbeschadiging, verlamming
33
Welk antigeen veroorzaakt coeliakie? en gevolgen
Gluten dat is gemodificeerd door tissue transglutaminase Consequence: Verminderde nutriëntenopname, atrofie van darmvlokken
34
Noem 3 voorbeelden van orgaanspecifieke auto-immuunziekten.
Type 1 diabetes mellitus Graves' disease Vitiligo
35
Noem 3 voorbeelden van systemische auto-immuunziekten.
Reumatoïde artritis Sclerodermie SLE (systemische lupus erythematosus)
36
Wat is een belangrijk kenmerk van systemische auto-immuunziekten?
Ze treffen meerdere organen of systemen, vaak door circulerende auto-antistoffen of wijdverspreide T-celactivatie.
37
Welke genmutatie veroorzaakt APS-1/APECED?
AIRE-gen → verminderde expressie van zelf-antigenen in thymus → onvoldoende negatieve selectie
38
Wat doet het FOXP3-gen, en wat gebeurt er bij mutatie?
FOXP3 codeert voor Treg-cellen Mutatie → geen regulatie → IPEX syndroom
39
Wat is de functie van FAS/FASL, en wat gebeurt er bij mutatie?
Nodig voor apoptose van autoreactieve cellen Defect → auto-immuun lymfoproliferatief syndroom (ALPS)
40
Noem 4 risicofactoren voor het ontwikkelen van auto-immuniteit.
Genetica (HLA-genen) Geslacht/hormonen Omgeving (roken) Infecties / medicijnen
41
Wat is het effect van hormonale verschillen op auto-immuniteit?
Vrouwen hebben vaker auto-immuunziekten, waarschijnlijk door invloed van oestrogeen op het immuunsysteem.
42
Komen auto-immuunziekten vaker voor bij mannen of vrouwen?
Vrouwen. Ze maken meer antistoffen, IgM en CD4⁺ T-cellen.
43
at gebeurt er met auto-immuniteit tijdens en na de zwangerschap?
Het verandert door hormonale verschuivingen → opvlamming vaak na bevalling.
44
Wat is het effect van oestrogeen op het immuunsysteem?
: Pro-inflammatoir → verhoogde kans op auto-immuniteit (zoals SLE)
45
Wat is het effect van testosteron op auto-immuniteit?
Remmend effect op immuunactivatie
46
Noem 3 manieren waarop een infectie auto-immuniteit kan triggeren.
Directe activatie van autoreactieve T-cellen Cytokines zorgen voor APC-activatie Molecular mimicry: antigenen lijken op lichaamseigen eiwitten
47
at is een superantigeen?
Molecuul dat niet-specifiek T-cellen activeert → massale immuunrespons → risico op auto-immuniteit
48
Wat is molecular mimicry?
Als pathogeen-antigenen sterk lijken op lichaamseigen eiwitten → kruisreactie van immuuncellen → auto-immuniteit (reuma)
49
Wat is het verloop van SLE?
Het verloopt in remissies en exacerbaties (opvlammingen).
50
Welke typen overgevoeligheidsreacties spelen een rol bij SLE?
Type II (antilichamen tegen celoppervlak) en type III (immuuncomplexvorming).
51
Wat is een belangrijk pathologisch kenmerk van SLE?
De vorming van immuuncomplexen met auto-antistoffen → neerslag in weefsels → ontsteking.
52
oem 4 veelvoorkomende klinische kenmerken van SLE.
Vlindervormig exantheem Photosensitiviteit Artritis Glomerulonefritis
53
Wat is hypoalbuminemie bij SLE meestal een gevolg van?
Proteïneverlies via de nieren door glomerulonefritis.
54
Wat gebeurt er bij SLE met apoptotisch celmateriaal?
Immature dendritische cellen nemen apoptotisch debris op, presenteren dit als auto-antigeen → activatie autoreactieve T-cellen.
55
Wat zijn de drie belangrijkste “pathways” in SLE?
Verstoorde klaring van apoptotisch debris Hyperactief verworven immuunsysteem Hyperactief aangeboren immuunsysteem
56
Waarom is zonlicht schadelijk bij SLE?
UV-straling veroorzaakt DNA-schade → meer apoptose → auto-antigeenbelasting → verergering van SLE.
57
Wat zijn algemene behandeladviezen bij SLE?
Zon vermijden Corticosteroïden Hydroxychloroquine Immuunsuppressiva: azathioprine, methotrexaat, cyclofosfamide, mycofenolaat mofetil
58
Waarom moet je oppassen met het remmen van apoptose bij SLE?
Gebrekkige apoptose → ophoping van celmateriaal → tumorvorming kan toenemen
59
Wat doet rituximab bij SLE?
Blokkeert CD20 → B-cellen gaan in apoptose
60
hoe erft familiaire mediterrane koorts (FMF)?
autosomaal recessief)
61
Wat is de auto-immuunreactie bij myasthenia gravis?
Antistoffen tegen acetylcholinereceptoren → spierzwakte
62
Wat gebeurt er bij de ziekte van Graves?
Antistoffen stimuleren de TSH-receptor → overproductie schildklierhormoon
63
Wat is typerend voor systemische lupus erythematosus (SLE)? (niet kwa symptoom)
Immuuncomplexvorming en antistoffen tegen DNA, die neerslaan in o.a. glomeruli en vaten.
64
Zijn alle auto-immuunziekten antistof-gemedieerd?
Nee, veel zijn T-cel afhankelijk – autoreactieve T-cellen spelen een sleutelrol.
65
Waarom ontstaan T-cel gemedieerde auto-immuniteit? Noem 2 redenen. A
Ontbrekende centrale tolerantie (bv. onvoldoende deletie in thymus) Upregulatie HLA klasse I → presentatie auto-antigenen aan T-cellen
66
welke omgevingsfactoren spelen een rol in auto-immuniteit?
Hormonen (bv. oestrogeen), zonlicht, voeding
67
Wat is ANA en waarom is het belangrijk bij SLE?
ANA (antinucleaire antistoffen) zijn auto-antistoffen tegen celkerncomponenten. Ze komen voor bij 95% van de SLE-patiënten, maar zijn niet specifiek, want ook aanwezig bij gezonde mensen en andere auto-immuunziekten
68
Wat is de reumafactor (RF)?
Een auto-antistof tegen het Fc-gedeelte van IgG, vaak aanwezig bij reumatoïde artritis, maar ook bij infecties of gezonde mensen.
69
at toont een directe Coombstest aan?
Antistoffen en/of complement op rode bloedcellen zelf gebonden → wijst op auto-immuun hemolytische anemie.
70
Wat toont een indirecte Coombstest aan?
Antistoffen tegen rode bloedcellen in het serum.
71
Waarom is urineonderzoek belangrijk bij SLE?
Omdat SLE glomerulonefritis kan veroorzaken. Erytrocyten, eiwitten en korrelcilinders in de urine wijzen op actieve nierontsteking.
72
Wat betekent een verlaagd C3 bij SLE?
Activatie van het complementsysteem door immuuncomplexen → consumptie van C3.
73
Wat is bijzonder aan de TSH-receptor-antistoffen bij Graves?
Ze stimuleren de receptor i.p.v. blokkeren of vernietigen, wat leidt tot schildkliergroei en verhoogde schildklieractiviteit.
74
Wat is exophthalmus en hoe ontstaat het bij Graves?
Uitpuilende ogen door zwelling van het retro-orbitale weefsel o.i.v. auto-antistoffen, ontsteking en vochtophoping.
75
at is de oorzaak van vitamine B12-tekort bij sommige patiënten met Graves?
Auto-antistoffen tegen intrinsieke factor, waardoor B12 niet wordt opgenomen → pernicieuze anemie.
76
Wat gebeurt er bij myasthenia gravis?
Antistoffen tegen de acetylcholinereceptor blokkeren of vernietigen de receptor, wat leidt tot spierzwakte.
77
Wat is het effect van acetylcholinesteraseremmers bij myasthenia gravis?
Ze verhogen de hoeveelheid acetylcholine in de synaps, waardoor signaaloverdracht (tijdelijk) verbetert.
78
Wat is het risico bij pasgeboren kinderen van moeders met Graves of myasthenia gravis?
IgG-antistoffen kunnen via de placenta worden overgedragen, wat tijdelijke symptomen bij het kind kan geven.
79
wat doet het aire gen
het tot expressie brengen van weefselspecifieke antigenen in de thymus hierdoor worden t cellen die zelf antigenen herkennen geelimineerd of tot regulatoire t cellen gevormd
80
wat voor soort selectie ondergaan b cellen
ondergaan negatieve selectie in het beenmerg
81
wat voor soort selectie ondergaan t cellen
positieve en negatieve selectie in de thymus
82
wat gebeurd er met een t cel die zelf antigeen herkent? 3 opties
t cel in apoptose t cel in staat van anergie t cel wordt regulatoire tcel
83
Wat is een Type I overgevoeligheidsreactie volgens Gell en Coombs?
Een allergische reactie die gemedieerd wordt door IgE-antilichamen tegen een allergeen. Deze leidt tot activatie van mestcellen. Voorbeelden: astma, hooikoorts, anafylaxie.
84
Wat is een Type II overgevoeligheidsreactie volgens Gell en Coombs?
Een cytotoxische reactie waarbij IgG of IgM antilichamen gericht zijn tegen celgebonden antigenen. Dit leidt tot complementactivatie of fagocytose van cellen. Voorbeelden: auto-immuun hemolytische anemie, ziekte van Graves.
85
Wat is een Type III overgevoeligheidsreactie volgens Gell en Coombs?
Een immuuncomplex-gemedieerde reactie waarbij circulerende immuuncomplexen (antigeen + IgG/IgM) neerslaan in weefsels, wat leidt tot ontsteking en weefselschade. Voorbeelden: SLE, serumziekte, vasculitis.
86
Wat is een Type IV overgevoeligheidsreactie volgens Gell en Coombs?
Een vertraagde-type overgevoeligheidsreactie die T-celgemedieerd is. Hierbij worden macrofagen geactiveerd, zonder betrokkenheid van antilichamen. Voorbeelden: contacteczeem, type 1 diabetes, positieve tuberculinetest.
87
waar worden induced t reg cellen gevormd
in de periferie
88
wat is het verschil tussen t helpercellen type 1 en 2
type 1: killing macrofaag inductie killing ctl neutraliserende antistoffen uitscheiden ifn gamma type 2 synthese ige uitscheiding il 4 5 13
89
Wat is de belangrijkste verwekker van UWI en op welke manier is deze verwekker in staat verschillende weefseltypes te infecteren?
De E.coli bacterie bevat meerdere typen fimbriae die in staat zijn te binden aan receptoren op blaasepitheel of nier epitheel
90
Wat is het werkingsmechanisme van cotrimoxazol?
Cotrimoxazol is een combinatie van twee geneesmiddelen (sulfonamide + trimethoprim) die de aanmaak van foliumzuur in de cel remmen in 2 stappen. Hierdoor wordt synthese van foliumzuur geremd, waardoor biosynthese van bacteriële nucleïnezuren en eiwitten niet meer mogelijk is.
91
Renate is 60 jaar oud en heeft een hartritmestoornis. Hiervoor gebruikt ze al jarenlang de bloedverdunner acenocoumarol. Ze is vandaag bij de huisarts vanwege een urineweginfectie. Ze komt in aanmerking voor een behandeling met cotrimoxazol. Cotrimoxazol heeft echter een farmacokinetische interactie met verschillende geneesmiddelen, waaronder acenocoumarol. Beschrijf het effect van bovengenoemde farmacokinetische interactie op de plasmaspiegels van acenocoumarol Wat is het intracellulaire mechanisme erachter?
Sulfamethoxazol (onderdeel van co-trimoxazol) is een remmer van CYP2C9, een enzym betrokken bij het metabolisme van acenocoumarol (coumarines). Het remmen van dit enzym zal ervoor zorgen dat de plasmaconcentratie van acenocoumarol toeneemt. Het intracellulaire mechanisme erachter is competitie tussen acenocoumarol en cotrimoxazol voor de bindingplaats op CYP2C9.
92
Wanneer wordt er gesproken van een lymfeklier die reactief is?
Als die reageert op een ontsteking elders
93
wat doen t helper cellen in de paracortex? wat boven secundaire follikkels ligt met b cellen
inductie klasse switch inductie differentiatie geheugencellen en plasma cellen
94
Noem de drie processen die bijdragen aan de grote variatie in de antigeenherkenning van T-cel receptoren.
1) VDJ /VJ (gensegment) recombinatie 2) combinatie twee verschillende keten, noemen alfa en beta 3) random nucleotide additie combinatorial + junctional” diversiteit + variabele combinaties TCR alpha en beta ketens bij b cellen heb je naast dit ook nog somatische hypermutatie
95
De versnelde ontwikkeling van de vaccins tegen SARS-CoV 2 is mogelijk gemaakt door een combinatie van factoren, weergegeven in bovenstaande figuur. Zoals aangegeven (linksonder) in de figuur leverde het - door vooruitgang in technieken en toepassing van voorkennis opgedaan in eerder onderzoek – sterk verkorte wetenschappelijke ontwikkeltraject hieraan een belangrijke bijdrage. Welke twee ontwikkelingen hebben het wetenschappelijke ontwikkeltraject in het bijzonder enorm versneld?
A. Er is jarenlang onderzoek gedaan aan de ontwikkeling en mogelijke toepasbaarheid van DNA en RNA vaccins B. Er was al bekend hoe je het Spike-eiwit zo kon maken dat het in de juiste vorm zat om een goede afweerreactie op te wekken bij vaccinatie
96
Overgevoeligheidsreacties van het type I, II en IV verschillen van elkaar met betrekking tot de betrokken moleculen, cellen, effectormechanismen en tijdsduur voordat het effect zichtbaar is. Noem voor de effectorfase van type I het meest cruciale molecuul en het effectormechanisme.
IgE + mestcel activatie
97
Overgevoeligheidsreacties van het type I, II en IV verschillen van elkaar met betrekking tot de betrokken moleculen, cellen, effectormechanismen en tijdsduur voordat het effect zichtbaar is. Vraag B Noem voor de effectorfase van type II het meest cruciale molecuul en een van de effectormechanismen
IgG + fagocytose, NK cel activatie of complement activatie
98
Overgevoeligheidsreacties van het type I, II en IV verschillen van elkaar met betrekking tot de betrokken moleculen, cellen, effectormechanismen en tijdsduur voordat het effect zichtbaar is. Vraag C Leg uit waarom het langer duurt voordat de effectorfase van type IV op gang komt? Welke cellen zijn cruciaal bij type IV?
Omdat er eerst Tcellen naar de plek van antigeen binnenkomst moeten migreren. t cellen cruciaal
99
Een patiënt meldt zich op de spoedeisende hulp met koorts en zich totaal niet lekker voelen. Hij ademt snel (24/min) en u denkt aan een pneumonie. Vraag A 3 punten Welke pneumonie-specifieke symptomen vraagt u uit? Noem er 3.
hoesten sputum kortademig soms pijn op de borst (bij ademhalen)
100
Een patiënt meldt zich op de spoedeisende hulp met koorts en zich totaal niet lekker voelen. Hij ademt snel (24/min) en u denkt aan een pneumonie. Welk aanvullende onderzoeken vraagt u aan ter bevestiging van een diagnose pneumonie?
bloed onderzoek, infectieparameters of CRP of leukocyten X-thorax bloedgas
101
Een patiënt meldt zich op de spoedeisende hulp met koorts en zich totaal niet lekker voelen. Hij ademt snel (24/min) en u denkt aan een pneumonie. Stel dat het een pneumonie is, hoe bepaalt u welke antibiotische behandeling hier gestart dient te worden?
Breedspectrum antibiotica nakijken in SWAB richtlijn Of niet te zeggen want weet niet of het ernstig is of niet
102
Welk lymfoϊde orgaan speelt de belangrijkste rol in de initiatie van de adaptieve immuunrespons bij een lokale huidinfectie?
Perifere lymfeknoop
103
wanneer ontstaan secundair lymfoide organen en wat is de functie
Secundaire lymfoϊde organen ontstaan relatief laat in de ontwikkeling en zijn van belang voor de initiatie van de adaptieve immuunrespons In secundaire lymfoϊde organen worden lichaamsvreemde antigenen gepresenteerd en de differentiatie van B- en T- lymfocyten geïnitieerd
104
waar of niet waar: De reproductieratio (RO) wordt, behalve door eigenschappen van het agens, bepaald door de populatiedichtheid van de gastheer
waar
105
wat is juist en onjuist: Bij een voldoende mate van ‘herd immunity’ zijn ook de gevoelige (niet-immune) individuen beschermd tegen een epidemie In geval van aanwezigheid van ‘herd immunity’ is de reproductieratio (RO) < 1. Er is sprake van ‘herd immunity’ als de drempeldichtheid (Gd) overschreden wordt. Om ‘herd immunity’ d.m.v. vaccinatie tot stand te brengen, moet minstens 95% van de populatie gevaccineerd worden
de laatste is onjuist, dit verschilt namelijk per ziekte de volgende zijn juist, eertse drie: Bij een voldoende mate van ‘herd immunity’ zijn ook de gevoelige (niet-immune) individuen beschermd tegen een epidemie In geval van aanwezigheid van ‘herd immunity’ is de reproductieratio (RO) < 1. Er is sprake van ‘herd immunity’ als de drempeldichtheid (Gd) overschreden wordt.
106
wat is juist en onjuist: Tijdens budding van het virus worden de virale glycoproteïnen ingebouwd in het viruspartikel Membraan-omhulde virussen verschillen in de plaats van budding Antilichamen tegen het nucleocapside van membraan-omhulde virussen kunnen aanhechting van het virus aan de cel remmen Receptor interactie wordt verzorgd door glycoproteïnen in het viruspartikel
3 is onjuist de volgende zijn juist: Tijdens budding van het virus worden de virale glycoproteïnen ingebouwd in het viruspartikel Membraan-omhulde virussen verschillen in de plaats van budding Receptor interactie wordt verzorgd door glycoproteïnen in het viruspartikel
107
Herpesvirussen zijn enveloped DNA virussen. Deze virussen kunnen zeer lang in het lichaam van de gastheer persisteren. Dit is onder andere mogelijk door:
remming van MHC I presentatie
108
wat is juist en onjuist: De postulaten van Koch worden toegepast om uit te kunnen makenof een bepaald micro-organisme de veroorzaker is van een bepaalde ziekte De pathogeniciteit van sommige virussen wordt mede bepaald door hun vermogen zich buiten de cel te vermenigvuldigen
2 is onjuist, de volgende is juist: De postulaten van Koch worden toegepast om uit te kunnen makenof een bepaald micro-organisme de veroorzaker is van een bepaalde ziekte
109
wat is onjuist: MHC moleculen kunnen een rol spelen bij het ontstaan van auto-immuunziekten MHC moleculen kunnen een rol spelen in afweer tegen virussen MHC moleculen kunnen een rol spelen in de “immediate innate response” MHC moleculen kunnen een rol spelen bij allergische reacties
fout: MHC moleculen kunnen een rol spelen in de “immediate innate response” 1 2 4 goed
110
Welke moleculen/compartimenten spelen een rol in de verwerking van antigenen voor presentatie door MHC klasse II moleculen?
CLIP, HLA-DM, endosoom proteasoom en tap horen bij mhc 1
111
hoe wordt de T-cel receptor op een T-cel in de periferie wordt geactiveerd
door gelijktijdige herkenning van een antigeen peptide en het presenterende MHC molecuul
112
CD28 en B7 zorgen mede voor
activatie naive t cellen
113
wat vind plaats tijdens de kiemcentrumreactie
isotypische switch van b cellen
114
waar vind affiniteitsmaturatie van de b cel plaats
in de milt en lymfeknopen
115
voor wat voor soort virus is reverse transcripase een belangrijk enzym
retrovirussen
116
Influenza A virussen zijn enveloped RNA virussen die ziekte veroorzaken bijmens en dier. Antigene variatie bij influenzavirussen kan ontstaan door antigene drift en door antigene shift. a. Waardoor ontstaan de verschillende virusvarianten bij antigene drift en op basis waarvan vindt er selectie plaats van deze varianten? b. In welke eiwitten van het viruspartikel zal de meeste antigene variatie gevonden worden en waarom?
Varianten ontstaan door spontane mutaties in het RNA genoom (RNA pol heeft geen proofreading). Deze varianten worden geselecteerd als de mutaties een selectievoordeel geven doordat hetvirus kan ontsnappen aan de immuunrespons van de gastheer door mutaties in B- of T-cel epitopen. Oppervlakte envelope eiwitten (HA en NA), niet het nucleocapside, matrix of polymerase eiwit (hangt samen met blootstelling aan het immuunsysteem en het effectormechanisme (humorale respons) vanhet immuunsysteem)
117
Via welk type celdood worden targetcellen gedood door cytotoxische T-cellen? Beschrijf hoe dit proces tot stand komt
apoptose door granzym en perforine
118
Hoe en waar komen antigenen de lymfeklier binnen?
DC-gebonden of als oplosbaar (natief) via de randsinus
119
Waar komen naieve lymfocyten de klier binnen? Noem structuur en lokatie
HEV, hoog entdotheliale venule, in paracortex
120
Hoe en waar worden T en B cellen vervolgens geactiveerd?
Tcellen door herkenning van MHC+peptide+costimulatie in paracorte. Bcellen door Tcellen aan de rand van de follikel. Of pre-activatie door herkenning en opname van natief Ag.
121
Hoe migreren geactiveerde lymfocyten vervolgens naar het ontstekingsgebied? vanuit lymfe klier
Via efferente lymfe in de bloedcirculatie. Selective binding aan adhesiemoleculen op endotheel bij ontstekingsgebied het bloed uit
122
TBC gaat gepaard met granuloomvorming. Noem 2 andere ziektebeelden waar granulomen een belangrijke rol spelen in de pathogenenese
CGD chronich granulomateuze ziekte, splinter, sarcoidose
123
Wat is de functie van een granuloom
Afsluiten van pathogeen materiaal dat niet kan worden opgeruimd
124
Bespreek de overgevoeligheidsreactie type 1.
Antigeen (wat normaal geen reactie geeft) bind aan IgE. IgE bind weer aan Fc&RI op de mestcel (hoge affiniteit). De mestcel gaan degranuleren, waardoor er veel cytokinen en hystaminen. Tcellen differentieren zich tot Th type 2 dmv IL-4. Deze activeert de plasmacel tot aanmaak IgE. De eerste keer zal dit geen reactie geven omdat de Th type 2 cellen nog niet gedifferentieerd zijn, dit heet de sensibilisatie fase
125
Wat is het immunologisch mechanisme van rhesus profylaxe?
Geven van anti-rhesus antistiffen rond de geboorte van RhD+ kind aan de RhD- moeder. Deze blokkeren de Rh op de erythrocyten van het bloed van het kind, waarmee de moeder in aanraking komt. Zodat het immuunsysteem van de moeder ze ‘niet ziet’ en zelf geen antistoffen gaat produceren. Dit zou bij een tweede zwangerschap van een RhD+ kind de gezondheid van het kind in gevaar kunnen brengen
126
Wat is de gevaarlijkste bijwerking van een beenmergtransplantatie?
GvHD. De effector Tcellen in het transplantaat herkennen het HLA+peptide van de ontvanger als vreemd en geven daar een afweerreactie tegen
127
Jonge vrouw met recidiverende (gecompliceerde) UWI. (koorts, rillingen/ mictie klachten, pijn in de flanken, malaise) B. Waarom amoxicilline ipv nitrofurantoine? Geef farmacokinetische redenen.
Het is een gecompliceerde UWI, dus er moeten hoge concentraties bereikt worden in de weefsels. Nitrofurantoine heeft een hoge renale klaring en een klein Vd. Er zullen dus vooral hoge concentraties in de urine bereikt worden, en weinig systemisch in de weefels doordringen. Amoxicilline bereikt zowel een goede weefselconcentratie als goede urineconcentratie door actieve tubulaire secretie.
128
Welke onderdelen van het immuunsysteem zijn essentieel voor het opruimen van pneumokokken. Beschrijf kort het proces.
De pneumokokken is een gekapselde bacterie. Het polysacharide-kapsel bied bescherming tegen opsonisatie (door complement) en fagocytose in de bloedbaan. Hij wordt herkend door Bcellen uit de milt. Zij produceren anti-kapsel-antistoffen. Deze helpen bij de opsonisatie van de pneumokokken, waardoor hij nu door granulocyten kan worden gefagocyteerd