week 6 Flashcards

vanaf hc 19 (51 cards)

1
Q

macro-evolutie

A

evolutie boven het soortniveau oorsprong, diversificatie en uitsterven van soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cruciale gebeurtenissen in de evolutie

A
  • ontstaan van leven
  • ontstaan van eukaryote cellen
  • meercelligheid
  • predator-prooi
  • verovering van land
    verovering van lucht
  • opkomst & ondergang van groepen organismen
  • ontstaan van primaten en mensen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

volgorde grote mijlpalen

A
  • eencellige organismen, eerst metabole materiaal, daarna genetisch
  • eerste cyanobacteriën met fotosynthese
  • eerste eukaryoten (protisten) verschijnen
  • meercelligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 origin of life hypothesen

A
  • replicator first
  • metabolism first
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

replicator first

A

(DNA/RNA eerst)
voor : RNA kan catalyseren en informatie opslaan, essentieel voor evolutie
tegen : RNA is labiel (breekt makkelijk/snel af)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

metabolism first

A

voor : chemische reacties vonden constant plaats in oersoep, complexiteit kon evolueren
tegen : moeilijk na te bootsen, en geen a priori manier van informatie doorgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

meest waarschijnlijke origin of life hypotheses

A

replicator first (RNA) : RNA kan repliceren dmv aminozuur polymeren, andere moleculen creëren (ribozym)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

endosymbiose

A
  • prokaryoot neemt andere prokaryoot op
  • 2 verschillende prokaryoten leefden naast elkaar en maakte gebruik van elkaars afvalproducten en later in evolutie in elkaar leefden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ontstaan van leven

A

ontstaan van DNA, RNA en eerste cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

meercelligheid

A
  • cellen die bij elkaar clusteren
  • sprake van convergente evolutie (dus evolutionair voordelig)
  • ontstaan door mutatie : dochtercellen konden niet afsplitsen van moeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voordeel meercelligheid

A
  • cellen kunnen samenwerken (e.g. voedsel delen)
  • minder kwetsbaar (ontsnappen predatie of competitie)
  • insurance hypothesis (maakt niet uit als 1 cel beschadigd is)
  • cellen kunnen zich specialiseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cruciale evenementen

A

cambrische explosie
- verscheidenheid aan nieuwe aanpassingen, veel nieuwe niches
- harde delen (exoskeletten) waren mogelijk (hiervoor waren ze stationair en zacht) -> fossilisatie makkerlijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oorzaak en gevolg cambrische explosie

A

oorzaak : zeespiegel stijging
gevolg : - fasfaat en calcium in water
- nieuwe niches (ondiepe en diepe zee)
- meer O2 (collageen en spieractiviteit, beweging mogelijk)
- HOX_genen (ontstaan bicentrale symmetrie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

reden succes arthrapoda

A
  • opgedeeld in segmenten en aanhangsels die apart kunnen specialiseren
  • exoskelet
  • vleuge;s
  • klein formaat
  • aanpassingsvermogen
  • efficiënte reproductie & korte generatietijd
  • verfijnde zintuigen
  • uitmuntend in waterbesparing
  • levensstijl (type voedsel en symbiose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pionier planten

A

voordeel : meer licht & ruimte
nadeel : uitdroging, blootstelling uv, gebrek aan water voor ondersteuning en reproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aanpassingen pionier planten

A
  • wasachtige laag plus huidmondjes voorkomen uitdroging
  • wortels (water & mineraal absorptie)
  • steunweefsel (cambium) : geeft kracht (stengels, takken)
  • vasculair weefsel (inwendig transport water en voedingsstoffen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

pionier dieren problemen/aanpassingen

A
  • uitdroging : exoskelet, huid
  • ademhaling : longen
  • blootstelling UV
  • gebrek aan water voor ondersteuning : skelet
  • amniotisch ei (met carbonaat schaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verklaring verandering biodiversiteit

A

microschaal : competitie, roofdieren, toeval
macroschaal : platentektoniek, adaptieve radiatie, massa extinctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

protostoma

A

mond eerst gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

deuterostoma

A

anus eerst, daarna mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

orgaan ligging deutero- en protostomia

A

deuterostomia : wervelkolom met neurale buis (dorsaal)
protostomia : neurale buis ventraal

22
Q

phylum chordata

A
  • chordata
  • vertebrate
  • gnathostomes
  • osteichthyans
  • lobe-fins
  • tetrapods
  • amnioten
23
Q

4 kenmerken chordata

A
  1. holle, dorsale zenuwstreng
  2. notochord : flexibele staaf (ondersteuning)
  3. pharynx spleten (keel)(substraat feeding)
  4. post-anale staart
24
Q

gnathostomata

A

gnatos = kaak, stoma = mond
- kaken ontstaan uit voorste kieuwbogen
- ontstaan van kaken is vaker in de evolutie ontstaan

25
conodonten
- geen kaken, maar wel tanden - vallen wel onder gnathostomata
26
haai kenmerken
- vallen onder gnathostomata - kraakbeen, tanden - borst-, buik en rugvinnen - kieuwspleten zijn zichtbaar - nog geen zwemblaas, dus blijven zwemmen
27
osteichthyans
beenvissen - bot (graatjes) ipv kraakbeen - kieuwdeksel - zwemblaas
28
lobe-fins
lobvinnigen - meer stevige structuren in de vinnen (kan gebruikt worden voor beweging op land)
29
tetrapoden
overgang vis -> amfibie - beweegbare nek - ogen aan bovenkant (tiktaalik) - poten verbonden aan wervelkolom - botjes voor- en achtervin hebben zelfde configuratie als ons
30
amnioten
aanpassing aan leven op land - onafhankelijkheid van water
31
reptielen
- gaten achter oogkas - anapsida (geen) - diapsida (2) - eurapsida (alleen bovenste) - synapsida (alleen onderste)
32
type reptiel die overgaat naar zoogdier
synapsida (gat onderste helft achter oogkas)
33
adapties voor leven in lucht
- gewicht-besparende aanpassingen (1 ovarium, lichte botten, geen urineblaas en tanden) - endotherm met isolerende veren, hoog metabolisme - aerodynamische vleugels - sterke botspieren aan groot borstbeen - uitstekende ogen en bewegingscoördinatie
34
voordelen vliegen
- eten van voedingsrijke vliegende insecten - ontsnappen aan predatoren - migratie
35
type zoogdieren
- monotremen : eileggend (e.g. vogelbekdier) - buideldieren - placenta zoogdieren
36
primaten (adaptie leven in bomen)
- ogen aan voorkant hoofd (zien van diepte) - mobiele schouder - opponeerbare duim
37
life history
ontwikkeling vanaf geboorte, verklaring levenscycli (wordt bepaald door ecologie, natuurlijke selectie)
38
life history eigenschappen
- grootte bij geboorte - groeisnelheid - maturatieleeftijd - maturatiegrootte - aantal nakomelingen - levensduur
39
waar zorgt variatie life history eigenschappen voor
voor verschil in fitness (is afhankelijk aan wie het beste is aangepast aan ecologie)
40
darwinian demon
maximalisatie van alle life-history traits tegelijk, deze demon heeft wel gelijk gemaximaliseerde eigenschappen - fysiek onmogelijk, dus trade-offs
41
r-geselecteerde organismen
snelle life-history (kwaliteit lager)
42
k-geselecteerde organismen
lage life-history (kwaliteit hoger)
43
guppie introductie-experiment
- gupppies hoge predatie naar laag : evolueren als laag - guppies laag naar hoog : sterven uit
44
bergmann's rule
life-history strategie waarbij body mass (volume) groter wordt naarmate ze hoger komen/in koudere omgeving leven
45
veroudering
vergankelijkheid bij toename leeftijd/toename fysiologisch verval met leeftijd (neemt heel veel toe)
46
disposable soma theorie (wegwerplichaam theorie)
in natuur is de sterfte altijd >0, energie is kostbaar. je kan je energie maar 1x besteden. individuen die vooral investeren in toename fitness (ten koste van lichaamsbehoud) hebben revolutionair voordeel
47
veroudering bestaat nog omdat
- negatieve effecten pas later (na voortplanting) plaatsvinden - MA - geen optimaal repair mechanisme
48
selectie schaduw
geen selectie voor deze mutaties, omdat ze na reproductieve periode zijn
49
mutatie accumulatie
mutaties na reproductieve periode kunnen ophopen
50
antagonistische pleiotropie
pleiotroop : meerdere eigenschappen, antagonist : vijand - mutatie is voordelig begin maar nadelig na reproductieve periode
51
verouderingstheorieën berusten op
- gebrek selectie vroeg in leven (MA later in leven), testen door reproductie leeftijd later te maken