week 6: classification and comparison Flashcards
(230 cards)
1
Q
thing
A
ding
2
Q
things
A
dingen
3
Q
stuff
A
spullen
4
Q
object
A
voorwerp
5
Q
part
A
onderdeel
6
Q
kind
A
soort
7
Q
sort
A
soort
8
Q
type
A
type, soort, model
9
Q
variety
A
ras, soort
10
Q
range
A
bereik, reeks, serie
11
Q
brand
A
soort, merk
12
Q
typical
A
typisch
13
Q
classification
A
classificatie
14
Q
category
A
categorie
15
Q
typically
A
normaal gesproken
16
Q
quality
A
kwaliteit
17
Q
feature
A
kenmerk
18
Q
detail
A
detail, kleinigheid
19
Q
vary
A
variëren, afwisselen
20
Q
various
A
gevarieerd
21
Q
characteristic
A
kenmerkend
22
Q
correspond to
A
overeenkomen met
23
Q
opposite
A
tegenovergestelde
24
Q
list
A
lijst, een lijst maken van
25
order
volgorde
26
following
volgende
27
important
belangrijk
28
importance
belang, betekenis
29
relevant
relevant
30
necessary
nodig, noodzakelijk
31
essential
essentieel, wezenlijk
32
crucial
cruciaal
33
vital
essentieel, wezenlijk
34
minor
kleiner, onbelangrijk
35
slight
gering, klein
36
unnecessary
onnodig
37
unimportant
onbelangrijk
38
main
hoofd-, belangrijkste
39
principal
hoofd-, voornaamste
40
chief
voornaamste, belangrijkste
41
major
hoofd-, grootste
42
certain
zeker, bepaald
43
with
met
44
without
zonder
45
former
vroegere
46
latter
laatste
47
belong to
toebehoren aan
48
own
eigen, bezitten
49
owner
eigenaar
50
possess
bezitten
51
possession
bezit, eigendom
52
whose
wiens
53
of
van
54
my
mijn
55
mine
het mijne
56
our
ons
57
ours
het onze
58
your
jouw
59
yours
het jouwe
60
his
zijn
61
her
haar
62
hers
het hare
63
its
zijn, haar
64
their
hun
65
theirs
het hunne
66
cause
oorzaak, veroorzaken
67
effect
effect, gevolg
68
why
waarom
69
because
omdat
70
due to
wegens
71
factor
factor
72
impact
impact
73
on account of
wegens
74
so
dus, zodat
75
therefore
daarom, dus
76
order
bedoeling, doel
77
result
resultaat
78
consequence
gevolg
79
depend on
afhangen van
80
together
samen
81
put together, put together, put together
samenbrengen
82
connect
verbinden
83
connect to
verbinden met
84
combine
combineren
85
combination
combinatie, verbinding
86
link
verbinden
87
relate
in verband staan, betrekking hebben op
88
compare
vergelijken
89
comparison
vergelijking
90
contrast
tegenstelling, contrast
91
to contrast
contrasteren, vergelijken
92
than
dan, als
93
even
zelfs
94
as
als
95
like
zoals
96
relative
relatief, betrekkelijk
97
difference
verschil
98
different
verschillend, anders
99
same
net zo, precies hetzelfde
100
just
net, precies, juist
101
identical
identiek, gelijk
102
similar
gelijk
103
alike
gelijk
104
typical
typisch, karakteristiek
105
usual
gewoon, gebruikelijk
105
common
gewoon, normaal
106
rare
zeldzaam, vreemd
106
unusual
ongewoon, ongebruikelijk
107
funny
vreemd, raar
108
strange
vreemd, eigenaardig
109
peculiar
eigenaardig, raar
110
new
nieuw
111
uncommon
ongewoon, opmerkelijk
112
brand-new
gloednieuw
113
novel
nieuw, onbekend
114
big
groot
115
little
klein
116
large
groot
117
small
klein
118
huge
reusachtig
119
tiny
piepklein
120
significant
belangrijk
121
considerable
aanzienlijk, behoorlijk
122
enormous
enorm, immens
123
tremendous
geweldig, enorm
124
good
goed
125
better
beter
126
best
best
127
bad
slecht
128
worse
slechter
129
worst
slechtst
130
excellent
uitstekend
131
ideal
ideaal
132
perfect
perfect
133
effective
effectief, werkzaam
134
successful
succesvol
135
easy
gemakkelijk
136
hard
moeilijk, hard
137
simple
eenvoudig, simpel
138
plain
eenvoudig, simpel
139
difficult
moeilijk, lastig
140
complicated
gecompliceerd, ingewikkeld
141
complex
ingewikkeld, complex
142
empty
leeg
143
full
vol
144
complete
volkomen, compleet
145
thorough
grondig
146
blank
leeg
147
incomplete
incompleet, onvolledig
148
unknown
onbekend
149
familiar
bekend, vertrouwd
150
famous
beroemd
151
known
bekend
152
well-known
algemeen bekend
153
general
algemeen
154
universal
universeel, algemeen
155
definite
vastomlijnd, concreet
156
concrete
concreet
157
particular
speciaal, bijzonder
158
specific
bepaald, duidelijk
159
indefinite
onduidelijk, vaag
160
abstract
abstract
161
vague
vaag, onduidelijk
162
extra
extra, bijkomend
163
spare
extra, reserve
164
odd
overblijvend, oneven, vreemd
165
additional
gewoon, normaal
166
special
speciaal, bijzonder
167
remarkable
opmerkelijk
168
extraordinary
buitengewoon
169
amazing
verbazingwekkend
170
outstanding
uitmuntend, voortreffelijk, opvallend
171
incredible
ongelofelijk
172
exciting
opwindend
173
boring
saai
174
interesting
interessant
175
useful
bruikbaar, nuttig
176
handy
handig, praktisch
177
useless
nutteloos, waardeloos, onbruikbaar
178
genuine
echt, authentiek
179
real
echt
180
false
nep, namaak
181
artificial
kunst, namaak
182
fake
nep, niet echt
183
how
hoe
184
any
iets
185
so
zo
186
hardly
nauwelijks
187
only
alleen maar
188
just
alleen maar, gewoon
189
simply
maar, slechts, domweg
190
merely
maar, slechts
191
scarcely
nauwelijks
192
very
zeer
193
really
werkelijk, zeer
194
extremely
uitermate, buitengewoon
195
especially
speciaal, in het bijzonder
196
particularly
speciaal, in het bijzonder
197
specially
speciaal, bijzonder
198
awfully
verschrikkelijk, ontzettend
199
usually
gewoonlijk
200
generally
gewoonlijk, in het algemeen
201
normally
gewoontelijk
202
nearly
bijna
203
almost
bijna
204
mainly
hoofdzakelijk, voornamelijk
205
largely
grotendeels, voornamelijk
206
highly
zeer, in hoge mate
207
extent
mate, hoogte, graad
208
partly
gedeeltelijk
209
totally
totaal, helemaal
210
completely
compleet, helemaal
211
entirely
helemaal
212
fully
volledig, helemaal
213
quite
helemaal, nogal, tamelijk
214
altogether
helemaal
215
absolutely
absoluut, volkomen
216
anyway
hoe dan ook
217
somehow
op de een of andere manier
218
fortunately
gelukkig
219
unfortunately
helaas, jammer genoeg
220
luckily
gelukkig
221
fairly
tamelijk
222
slightly
lichtjes, enigzins
223
relatively
relatief
224
pretty
nogal, tamelijk
225
quite
helemaal, nogal, best
226
too
ook
227
also
ook
228
as well
ook, tevens
