week 6: society Flashcards
(322 cards)
1
Q
society
A
maatschappij
2
Q
industrial society
A
industriële maatschappij
3
Q
high society
A
de elite
4
Q
base on
A
baseren op
5
Q
system
A
systeem, stelsel
6
Q
social
A
sociaal
7
Q
social challenge
A
maatschappelijke veranderingen
8
Q
social structures/social problems
A
sociale structuren/maatschappelijke problemen
9
Q
change
A
verandering
10
Q
individual
A
persoonlijk, individueel, individu
11
Q
individual freedom
A
persoonlijke vrijheid
12
Q
status
A
status, aanzien
13
Q
social status
A
maatschappelijk aanzien
14
Q
people
A
mensen
15
Q
the people
A
het volk
16
Q
population
A
bevolking
17
Q
generation
A
generatie
18
Q
unit
A
eenheid, onderdeel
19
Q
basic unit of
A
hoeksteen van
20
Q
role
A
rol
21
Q
plays an important role
A
speelt een belangrijke rol
22
Q
background
A
achtergrond
23
Q
family background
A
gezinsmilieu
24
Q
educational background
A
opleiding
25
the generation gap
de generatiekloof
26
status symbol
statussymbool
27
privilege
voorrecht, privilege
28
enjoy certain privileges
genieten bepaalde privileges
29
prominent
vooraanstaand, prominent
30
nation
natie, volk
31
the French Nation/the Sioux Nation
het Franse volk/de Siouxstam
32
national
nationaal, volks-
33
national culture
cultuur van een land
34
native (adj)
inheems, aangeboren
35
foreign
buitenlands, vreemd
36
looked foreign
leek een buitenlander
37
national
staatsburger, landgenoot
38
a German national
een Duits staatsburger
39
native (noun)
geboren inwoner, autochtoon
40
a native of
geboren in
41
foreigner
buitenlander, buitenlandse
42
race
ras
43
race relations
interraciale betrekkingen
44
minority
minderheid
45
a racial minority
een etnische minderheid
46
black
zwart
47
white
wit, blank
48
white neighbourhood
blanke wijk
49
entry
toegang, toetreding
50
racial
rassen-, raciaal
51
racial tensions
raciale problemen
52
racist
rasistisch
53
multicultural
multicultureel
54
multicultural population
multiculturele bevolking
55
Native American
indiaan/indiaanse
56
African American
Afro-Amerikaan/Afro-Amerikaanse
56
Hispanic
hispanic
56
Asian
Aziaat/Aziatische
56
tribe
stam
57
immigrant
immigrant/immigrante
57
ghetto
getto
58
rich
rijk
58
racism
racisme
59
class
klasse
59
the rich
de rijken
60
a social class
een sociale klasse
60
poor
arm
60
the poor
de armen
61
chance
kans, gelegenheid
61
gap
gat, kloof
61
wealth
rijkdom
61
gap between
kloof tussen
61
divide
delen, verdelen
62
divided into
onderverdeeld in
63
upper class
hogere stand, toplaag van de maatschappij
63
well-off
welgesteld
64
the well-off
de welgestelden
64
fortunate
welvarend
64
middle-class
middenklasse
64
middle-class attitudes
kleinburgerlijke opvattingen
65
working class
arbeidersklasse
65
millionaire
miljonair
66
luxury
weelde, luxe
67
live a life of luxury
een luxueus bestaan leiden
67
wealthy
rijk, verogend
68
prosperity
voorspeod
68
poverty
armoede
68
live in poverty
in armoede leven
69
poverty line
armoedegrens
70
homeless
dakloos, dakloze
70
made homeless
dakloos gemaakt
70
the homeless
de daklozen
71
starve
verhongeren
71
starve to death
uithongeren
72
income
inkomen
72
manage the family income
huishoudinkomen
72
support
steun
72
finanicial support
financiële steun
73
get by, got by, got by
rondkomen, zich redden
73
get by on
zien rond te komen van
73
credit
krediet, lening
74
a tax credit
een heffingskorting, een belastingteruggave
74
group
groep
74
a minoruty group
een minderheid
74
a parents' action group
een actiegroep van ouders
75
movement
beweging
75
the Labour Movement
de vakbeweging
75
the women's movement
de vrouwenbeweging
75
society
vereniging
75
association
vereniging, bond
75
neighbourhood association
buurtvereniging
75
membership
lidmaatschap
76
supporter
aanhanger/aanhangster, medestander
76
age group
leeftijdsgroep
77
peer
gelijke
78
mate
kameraad, maat
79
a peer group
een groep van gelijken
79
young
jong
79
young people
jonge mensen, de jeugd
79
the young
de jongeren
79
teenager
jongere, tiener
80
youth
jeugd, jongeren
81
a gang of youths
een groepje jongeren
81
youth culture
jongerencultuur
81
guy
knaap, vent
82
cool
cool
83
youngster
kind, jongere
83
teens
tienerjaren
83
in her teens
toen ze nog maar een tiener was
83
youth club
jeugdclub
83
gang
bende
83
punk
punker
84
punk rock
punkrock
84
skinhead
skinhead
84
freak
freak
85
a health freak
een gezondheidsfanaat
85
a computer freak
een computerfreak
85
swot
blokker, zwoeger
85
nerd
nerd, computergek
85
wimp
watje
85
wuss
zwakkeling
85
wicked
geweldig
85
awesome
geweldig
85
gross
grof, walgelijk
86
get down, got down, got down
somber/depressief worden
86
don't let x get you down
laat je niet kisten door x
86
help out
helpen
86
chore
karweitje
86
do the chores
huishoudelijke karweitjes doen
86
pocket money
zakgeld
87
allowance AE
zakgeld
88
old
oud
88
old people
oude mensen
88
elderly
ouder
89
elderly people
de ouderen
89
an elderly lady
een oudere dame
89
elderly (noun)
ouderen
89
a home for the elderly
een bejaardenhuis
90
pension
pensioen
91
security
veiligheid, zekerheid
91
senior citizen
65-plusser
91
old age pension
ouderdomspensioen
91
social security
uitkering, sociale voorzieningen
92
pensioner
gepensioneerde
92
retired
gepensioneerd
92
retired people
gepensioneerden
92
old people's home
bejaardenhuis
92
disabled
gehandicapt
93
physically disabled
lichamelijk gehandicapt
94
a disabled person
iemand met een beperking
94
disabled people
gehandicapten
94
access
toegang, toegankelijkheid
94
universal access to
algemeen toegankelijk
94
disablility
beperking, handicap
94
people with disabilities
mensen met een beperking
95
learning disabilities
leerstoornissen
95
disability benefit/allowance
uitkering voor mensen met een beperking
95
impaired
beperkt, gehandicapt
96
visually impaired
visueel gehandicapt
96
hearing impaired
slechthorend, doof
96
visually
visueel
96
wheelchair
rolstoel
96
a wheelchair user
een rolstoelgebruiker
96
wheelchair accessible
rolstoeltoegankelijk
96
accessible
toegankelijk
96
benefit
voordeel, uitkering, profiteren, voordeel hebben/halen
96
housing benefit/sickness benefit
huurtoeslag/zorgtoeslag
96
benefit from
profiteren van
96
social security
uitkering, sociale voorzieningen
96
social services
sociale voorzieningen
96
National Insurance
sociale verzekering
97
welfare
maatschappelijk werk, bijstand
97
welfare state
verzorgingsstaat
97
relationship
relatie, verstandhouding
97
relationship with
verstandhouding met
97
a good working relationship
een goede werkrelatie
97
personal
persoonlijk
97
a personal/difficult relationship
een persoonlijke/moeilijke relatie
98
contact
contact, aanraking
98
make contact with
contact maken met
98
stayed in contact
hebben nog steeds contact
98
come over, came over, come over
langskomen, op bezoek komen
98
contact (verb)
contact opnemen
98
hit on, hit on, hit on
proberen te versieren
98
chat up BE
proberen te versieren
98
cooperation
samenwerking
98
cooperative
behulpzaam
99
partnership
partnerschap
99
mutual
wederzijds
99
mutual affection
wederzijdse genegenheid
99
mutual friends
wederzijdse vrienden
100
meet, met, met
elkaar ontmoeten
100
met at
ontmoet op
100
come and meet
kom kennismaken met
101
run into, ran into, run into
toevallig treffen
101
get together, got together, got together
samenkomen, bij elkaar zitten
101
meeting
ontmoeting, bijeenkomst
101
break up, broke up, broken up
beëindigen
101
formal
formeel, officieel
102
pretty formal
nogal officieel
102
a formal meeting/dinner
een formele bijeenkomst/een formeel diner
102
friend
vriend/vriendin
103
a friend of mine
een vriend van me
103
make friends
vrienden maken
103
a friend of the family
een vriend van de familie
103
a circle of friends
een vriendenkring
104
close
dichtbij
104
a close friend of ours
een goede vriend van ons
104
dear
lief, dierbaar
105
a dear friend
een dierbare vriend
105
friendship
vriendschap
106
out of friendship
uit vriendschap
106
stranger
vreemde
106
girlfriend
vaste vriendin
106
boyfriend
vaste vriend
106
date
afspraakje
106
out on a date
naar een afspraakje
106
go out, went out, gone out
uitgaan
107
going out with
gaan met iemand
107
date AE
met iemand uitgaan
107
know, knew, known
kennen
107
get to know sb
iemand leren kennen
108
know well
goed kennen
108
get on with, got on with, got on with
kunnen opschieten met
108
join (verb)
zich aansluiten
108
form (verb)
opbouwen, vormen
108
decided to form
besloten op te richten
109
part
deel, deelname
109
involve (verb)
betrekken, verwikkelen
109
take part in
nam geen deel aan
109
share (noun)
aandeel
109
done their fair share in
steentje bijgedragen aan
110
share of
jouw deel van
110
participate
deelnemen
110
help (noun)
hulp
110
be of any help
ergens mee helpen
111
help each other
elkaar helpen
111
hand
hand
111
give me a hand
even helpen
111
call
geroep, roep
111
a call for help
een hulpgeroep
111
call (verb)
roepen
111
called for help
riep om hulp
112
call on
een beroep doen op
112
aid
hulp
112
in aid of
voor de
112
support (verb)
steunen
112
supported by
gesteund worden door
112
assist (verb)
helpen, bijstaan
112
assistance
hulp, bijstand
113
be of any assistance
ergens mee helpen
113
appeal
oproep, verzoek
113
contribute to
bijdragen, meewerken
113
contribution
bijdrage
113
make a contribution to smth
ergens aan bijdragen
114
give away, gave away, given away
weggeven
114
charity
naastenliefde
114
need
nood, behoefte
114
in need
in nood
114
moral
moreel
115
moral support
morele ondersteuning
115
moral values/principles
morele waarden/principes
115
principle
principe, uitgangspunt
115
conduct
gedrag
115
good conduct
goed gedrag
115
lifestyle
levensstijl
115
adapt (verb)
aanpassen, wennen
116
respectable
fatsoenlijk, respectabel
116
unacceptable
onaanvaardbaar
116
conflict
conflict, geschil
116
argue
ruziën, bekvechten
116
argument
ruzie, woordenwisseling
116
fight
gevecht, strijd
117
come out, came out, come out
bekend worden, zich bekend maken, uit de kast komen
117
counsellor
adviseur, hulpverlener
117
social worker
maatschappelijkw erker
117
care
zorg, verpleging
117
take care of
zorg dragen voor
118
look after
oppassen, verzorgen
118
to mind
zorgen voor, zich bekommeren om
118
antisocial
asociaal
118
misfit
onaangepast iemand, buitenbeentje
118
isolation
isolement
118
neglect
verwaarlozen
119
discrimination
discriminatie
120
pressure
druk
120
discriminate
discrimineren
120
prejudice
vooroordeel
120
prejudiced
bevooroordeeld
120
demonstration
demonstratie
120
crowd
menigte
121
incident
gebeurtenis, incident
121
trouble
problemen, last
121
riot
rel, oproer
121
vandalism
vandalisme, vernielzucht
121
vandal
vandaal
121
hooligan
voetbalvandaal, relschopper
121
battered
geslagen
122
shelter
schuilplaats, asiel
122
battered wives/babies
mishandelde echtgenotes, baby's
122
abuse
misbruik, mishandeling
122
abuse (verb)
misbruiken, mishandelen