Woordenlijst 1-375 Flashcards
(375 cards)
et
et … et …
-que
VW. (et)
en, ook, en ook
VW. (et … et …)
zowel … als …
VW. (-que)
en (enclitisch)
esse, sum, es
WW. ONR.
fui, — [futurus]
- zijn
- bestaan
in
VZ. + ACC.
1. (plaats) naar, naar binnen, tot in, tot op
2. (tijd) tot, tot in, tot aan
3. tegen
VZ. + ABL.
1. (plaats) in, op
2. (tijd) in de loop van, tijdens
qui
quo
qua
BW. (qui)
hoe? hoe dan? waarom?
BW. (quo)
1. waarheen?
2. daarheen
3. dat, opdat, waardoor
BW. (qua)
1. waarlangs? langs welke weg?
2. daarlangs, waarheen
quis, —, quid
cuius
qui, quae, quod
cuius
VNW.
- (zelfst.) wie? wat? welke?
- (bijv.) welk een? wat voor een?
- (betr.) die, dat
is, ea, id
eius
VNW.
deze, dit
die, dat
non
BW.
- niet
- neen
hĭc, haec, hoc
huius
hīc
VNW.
1. deze hier, dit hier
2. onze, mijn
3. tegenwoordig, de huidige
4. laatstgenoemde
BW.
1. hier, op deze plaats
2. nu, hierop
ego, mei
nos, nostri / nostrum
VNW. (ego)
ik, mij
VNW. (nos)
wij, ons
ut / uti
ut primum
ut si
VW. (ut/uti)
1. hoe? hoe, hoezeer
2. als, zoals
3. (+ indicatief) toen, zodra (bijzin tijd)
4. (+ conjunctief) dat, opdat (bijzin doel)
5. (+ conjunctief) dat, zodat (bijzin gevolg)
VW. (ut primum)
zodra, wanneer
VW. (ut si)
alsof (= quasi)
tu, tui
vos, vestri / vestrum
VNW. (tu)
jij, jou, u
VNW. (vos)
jullie, u
ad
VZ. + ACC.
- (plaats) naar, tot bij, tot aan
- (tijd) tot, tegen, omstreeks
- (doel) om
ille, -a, -ud
illius
VNW.
- die ginds, dat ginds
- die bekende, beroemde, beruchte
- eerstgenoemde, eerder genoemde
quod
quod
quod … eo …
BW.
1. in zoverre, voor zover
2. waarom, op grond waarvan, daarom
VW.
1. dat
2. omdat
VW. (quod … eo …)
hoe …-er, des te …-er
ab / a
VZ. + ABL.
- (plaats) vanaf, vanuit, weg van
- (tijd) vanaf, sinds, na
- (bij PASS.) door
si
VW.
als, indien, voor het geval dat
dicere, -o, -is
WW. 3
dixi, dictum
- zeggen, spreken, praten, vertellen
- bepalen, vaststellen
- noemen, benoemen
- toezeggen, beloven
omnis, -is, -e
BN. 2
- alle, iedere, elke
- allerlei, geheel, volledig
sed
VW.
maar, toch
atque / ac
VW.
- en
- en zelfs
neque / nec
neque … neque …
nec … nec …
VW. (neque/nec)
en niet, en ook niet
VW. (neque … neque … / nec … nec …)
noch … noch …
ex / e
VZ. + ABL.
- (plaats) uit, vanuit, vanaf, vandaan
- sinds, sedert
- ten gevolge van, wegens
facere, -io, -is
WW. 5
feci, factum
- doen, verrichten
- maken, vervaardigen, bouwen
- veroorzaken, maken tot, aanstellen
- waarde hechten aan, schatten, achten
- zich gedragen
de
VZ. + ABL.
- (plaats) vanaf, weg, neer
- (tijd) kort na, tijdens
- over, betreffende
- wegens