Woordenlijst 751-1125 Flashcards
(375 cards)
familiaris, -is, -e
BN. 2
- behorend tot het huis / tot de familie
- vertrouwd, vertrouwelijk, welbekend, bevriend
fateri, -eor, -eris
WW. 2
—, fassus sum
- bekennen, toegeven
- laten blijken, tonen
implere, -eo, -es
WW. 2
implevi, impletum
- vullen, volmaken, volgieten
- vervullen, uitvoeren, volbrengen, volledig maken
pretium, -i
ZN. 2 O.
- prijs, (geld)waarde
- geld
- beloning, loon, soldij, losgeld
interim
BW.
- ondertussen, inmiddels
- voorlopig, eerst
sidus, sideris
ZN. 3 O.
- ster, sterrenbeeld
- hemellichaam: ster, planeet, komeet
- hemel
emere, -o, -is
WW. 3
emi, emptum
- kopen
- omkopen
interesse, -sum, -es
interest
WW. ONR.
interfui, — [interfuturus]
1. ertussen zijn/liggen
2. bijwonen, deelnemen aan
WW. ONR.
interest (onpers.)
1. er is dit/veel verschil
2. het is van belang, het doet ertoe
fingere, -o, -is
WW. 3
finxi, fictum
- vormen, maken
- kunstzinnig vormgeven: beeldhouwen, bronsgieten
- verzinnen, zich voorstellen
- huichelen, veinzen
cavere, -eo, -es
WW. 2
cavi, cautum
- oppassen voor, zich hoeden voor
- zorg dragen voor, veiligstellen
alere, -o, -is
WW. 3
alui, altum / alitum
- voeden, opvoeden
- fokken, kweken
- bevorderen, verzorgen, onderhouden
aeger, aegra, aegrum
BN. 1
- ziek, lijdend aan, zwak, ellendig
- treurig, moeizaam
praeterire, -eo, -is
WW. ONR.
praeterivi / praeterii, praeteritum
- (plaats) voorbijgaan, langsgaan, passeren
- (tijd) verstrijken, aflopen, voorbijgaan
- overslaan, weglaten
adulescens, -entis
ZN. 3 M./V.
- jongeman (15-30 jaar)
- jonge vrouw
civilis, -is, -e
BN. 2
- burgerlijk, privaat
- politiek, openbaar
- hoffelijk, vriendelijk
invidia, -ae
ZN. 1 V.
- afgunst, jaloezie, nijd
- weerzin, haat
- verwijt, verdachtmaking
vereri, -eor, -eris
WW. 2
—, veritus sum
- schuwen, vrezen, beducht zijn
- ontzag hebben voor, hoogachten, respecteren
errare, -o, -as
WW. 1
erravi, erratum
- ronddwalen, rondzwerven
- verdwalen
- zich vergissen, een fout maken
poscere, -o, -is
WW. 3
poposci, —
- eisen, opeisen, vorderen
- verlangen, met aandrang vragen, smeken
liberare, -o, -as
WW. 1
liberavi, liberatum
- bevrijden, in vrijheid stellen, verlossen
- vrijspreken, vrijstellen
herba, -ae
ZN. 1 V.
- halm, stengel
- gras, grasveld, grasland
- jong gewas
- kruid, plant
materia, -ae
ZN. 1 V.
- stof, grondstof
- bouwmateriaal: timmerhout, mortel, metselkalk
- onderwerp, thema
- gelegenheid, aanleiding
magister, -stri
ZN. 2 M.
- aanvoerder, opzichter, meester
- leraar, leermeester
turbare, -o, -as
WW. 1
turbavi, turbatum
- onrust stoken, verwarring zaaien
- omwoelen, in de war brengen, verstoren