Words: ENG -> DUTCH Flashcards
(150 cards)
1
Q
Grandmother, grandfather, grandparent
A
Grootmoeder / oma, grootvader / opa, grootouder
2
Q
Parent
A
Ouder
3
Q
Nephew, niece, cousin
A
Neef / neefje, nicht / nichtje, neef / neefje
4
Q
Aunt, uncle
A
Tante, oom
5
Q
Grandson, granddaughter, grandchild
A
Kleinzoon, kleindochter, kleinkind
6
Q
Throat
A
Keel
7
Q
Through
A
Door
8
Q
Swing (noun)
A
Schommel
9
Q
Funny
A
Grappig
10
Q
Visit
A
Bezoek
11
Q
Visiting
A
Op bezoek
12
Q
We were
A
Wij waren
13
Q
We came
A
Wij kwamen
14
Q
To draw
A
Tekenen
15
Q
To paint
A
Schilderen
16
Q
Musically inclined
A
Musikaal
17
Q
To sing
A
Zing (zingen)
18
Q
Curious (about)
A
Beniewd (naar)
19
Q
Exactly
A
Precies
20
Q
Bears
A
Beren (de beer)
21
Q
Beasts (or animals)
A
Beesten (het beest)
22
Q
Strong
A
Sterk
23
Q
Dangerous
A
Gevaarlijk
24
Q
Butterfly
A
De vlinder
25
Horse
Het paard
26
To fly
Vliegen
27
Impressive
Indrukwekkend
28
You see / as you can see / to see (that) / too notice (that)
Merkt / merken van
29
Proud of
Trots op
30
Hero
De held
31
To take care of
Voor Gezorgd
32
Seriously
Ernstig
33
Cheerful / happy
Vrolijke vrolijk
34
Especially
Vooral
35
Solution
De oplossing
36
Cannot stand / to dislike
Heb een hekel aan
37
Noise
Het lawaai
38
To shout
Schreeuwt / schreeuwen
39
Drawings
Tekeningen (de tekening)
40
Magazines
Tijdschrijften (het tijdschrift)
41
To send to
Naar...stuur / sturen (naar / aan)
42
Some
Sommige
43
Even
Zelfs
44
To publish
Gepubliceerd (publiceren)
45
Modest
Bescheiden
46
University
Universitiar
47
Medical
Medisch
48
Possession
Het bezit
49
Things
De spullen
50
To whisper
Fluisteren
51
Feeling
Het gevoel
52
Dream
De droom
53
World
De wereld
54
Personal
Persoonlijk
55
To achieve
Bereikt (bereiken)
56
Hospital
Het ziekenhuis
57
To come true / to reveal / to end up at
Uitgekomen (uitkomen)
58
Characteristic
De eigenschap
59
To be patient
Geduldig
60
Myself
Mezelf
61
Scientific
Wetenschappelijk
62
To do research (on)
Onderzoek doe (naar)
63
Research
Het onderzoek
64
Countryside
Het platteland
65
For now / for the time being
Voorlopig
66
To get annoyed (by)
Me...ergeren (aan)
67
Goals
Doelpunten
68
Newspaper
Krant
69
Monthly
Maandelijkse
70
To sign up for
Zich aangemeld voor (zich aanmeld voor)
71
Rules
Regels (de regel)
72
Levels
Niveaus (het niveau)
73
To count for / to produce / to yield
Levert op (opleveren)
74
To look up
Opzoeken
75
Request
Het verzoek
76
To scream / yell
Gillen
77
Round
De ronde
78
Topic
Het onderwerp
79
Food / nutrition
De voeding
80
Lover (of)
De liefhebber (van)
81
Knowledge / expertise
De kennis
82
Adult
De volwassene
83
On average
Gemiddeld
84
Quietly / softly
Zacht
85
To be unsure about / to have doubts about
Twijfel tussen / aan / over
86
One and a half
Anderhalf
87
Memory
Het geheugen
88
To depend on
Afhangen van / hangt...af van
89
Height / length
De lengte
90
Sex
Het geslacht
91
And other things
En zo
92
The guideline
De richtlijn
93
Stupid
Dom
94
Yourself
Jezelf
95
To spoil someone
Verwennen
96
Soft drink / fizzy drink
De frisdrank
97
Every now and then
Af en toe
98
To move, to exercise
Bewegen
99
To burn
Verbranden
100
At least
Ten minste
101
Moderate, medium
Matig
102
To chew on
Kauwen op
103
Places, spots
Plekken
104
Elsewhere
Elders
105
Elsewhere
Elders
106
To show
Uit...blijken (blijken uit)
107
Common
Gemeenschappelijk / gemeenschappelijke
108
Common
Gemeenschappelijk / gemeenschappelijke
109
Characteristics
Kenmerken (het kenmerk)
110
Style
De stijl
111
To name
Noem (noemen)
112
Naturally, of course
Natuurlijk
113
Noisy
Luidruchtig
114
Attention
De aandacht
115
Airport
De luchthaven
116
Backpack
De rugzak
117
Quite, fairly
Behoorlijk
118
Housemates, roommates
Huisgenoten
119
Homesickness
De heimwee (naar)
120
At the same time
Tegelijkeertijd
121
To come home
Komen...thuis (thuiskomen)
122
Circumstance
Omstandigheid
123
Capital
Hoofdstad
124
Lively
Levendig
125
Boring
Saai
126
Further down
Verderop
127
To walk the dogs / to let out
Uitlaten
128
Loud
Luid
129
Spontaneously / just like that
Zomaar
130
Distance
De afstand
131
To kiss
Kussen
132
To enquire about
Informeert naar / informeren naar
133
Litter / rubbish
Afval
134
Clean
Schoon
135
Well cared for / to care for
Verzorgd / verzorgen
136
To wonder
Vraag me af (zich afvragen)
137
Society
De samenleving
138
To come up with / to think of
Bedenken
139
To be right
Hebt gelijk (gelijk hebben)
140
Boiling hot
Snikheet
141
Pubs
Kroegen
142
That is correct
Dat is juist / Dat klopt
143
144
Really
Echt
145
Very
Erg
146
Less
Minder
147
Minus
Minus / min
148
149
To relax
Ontspan / ontspannen
150
Chores
De klusjes
