Words: NL -> ENG B1 Flashcards
(101 cards)
Langskomen (komt…langs)
To visit
Stilstaan (sta…stil)
To stop
Aanraken (raak…aan)
To touch
Uitkijken (kijk…uit)
To look out / watch out
Afhangen (hang…af)
To depend on
Opleveren (leef…op)
To deliver
Optreden (treed…op)
To perform / to act
Meemaken (maak…mee)
To experience
Opzoeken (zoek…op)
To look for
Uitkiezen (kies…uit)
To select / choose
Verzorgen
To take care of / look after
Ontdekken
To discover
Bereiken
To reach / to achieve
Gebruiken
To use
Herhalen
To repeat
Veranderen
To change
Bewaren
To keep / to preserve
Verwennen
To spoil / to pamper
Overleggen
To discuss / talk over
Onderzoeken
To examine / investigate
Opstaan
Get up (get out of bed)
Aankomen
Arriving
Ontspannen
Relaxed
Meevallen (valt…mee)
To be better than expected